woensdag 10 maart 2010

Van oude mensen....


Zijn ribben deden pijn. Hij wist niet hoe dat kwam.
Zijn hand bloedde. Hij wist niet hoe dat kwam.
Zijn lichaam zat aan de rechterkant onder de blauwe plekken. Hij wist niet hoe dat kwam.
‘Ben je gevallen?’
‘Nee.’
‘Je zou een rollator moeten gebruiken.’
‘Welnee, hoe kom je erbij. Die heb ik helemaal niet nodig.’
Annie zette het apparaat resoluut in zijn kamer.
‘Dat is niks voor mij hoor, zo’n ding.’
‘Kijk eens wat er op staat!’
Ze wees naar het papier dat ze even daarvoor op het plateautje van de rollator had geplakt. Hij las hardop: ‘ Mijn dochter wil dat ik de rollator gebruik.’ Meteen weerklonk zijn verontwaardigde stem:’ Ze bemoeit zich ook overal mee!’ Maar voortaan liep hij met de rollator. Merkte hij dat het gemakkelijker was? Tijdens ons bezoek namen we hem mee naar het winkeltje, legden koekjes en thee in het mandje. Tien minuten later waren we terug in zijn kamer en keek hij bevreemd rond.
‘Woon ik hier?’
‘Ja.’
‘Heb ik al eens in dat bed geslapen?’
‘Jazeker.’
‘Zijn die meubels van mij?’
‘Ja, die zijn van jou.’
Na een aantal fotoalbums brachten we hem naar de huiskamer en namen afscheid. Een oude dame nam hem onmiddellijk in beslag, hing aan zijn arm. Het ergerde me, maar het maakte het afscheid gemakkelijker. De vriendin van vroeger is me liever. Ze is van de ene dag op de andere weggehaald uit haar appartement en werd tijdelijk in een uiterst klein kamertje in een ander verzorgingshuis neergezet. Sinds kort woont ze in hetzelfde verzorgingshuis als hij. We zochten haar op, zagen haar tranen, voelden de wanhoop, het besef dat het laatste station bereikt was.
‘Ik heb je vader opgezocht. Die vrouw zat naast hem. Toen ze me zag boog ze zich helemaal over hem heen. Ik mocht hem niet bezoeken, niet naar hem kijken. Ik ben maar weer weggegaan. Een paar dagen later heb ik hem weer opgezocht. Hij was alleen. We hebben fijn bij elkaar gezeten; ik hield zijn hand vast en hij de mijne. Dat was goed. Hij heeft liefde nodig. En ik ook.’
Ik knikte met een brok in mijn keel.
Zwijgend reden we terug naar ons eigen leven.

maandag 8 maart 2010

Boeken

De boekenkasten zijn vol. Er kan niets meer bij en dat is een groot probleem. Er moet hoe dan ook opgeruimd worden. Ik loop langs de boekenkasten, pluk hier en daar een boek eruit. Er ontstaat zowaar een stapel. Veel ruimte heeft mijn actie niet opgeleverd, ik zal moeten schuiven, boeken moeten doorschuiven naar een volgende plank. En dan? Zet ik ze bij het oud papier? Nee. Weggeven voor het goede doel? Zou kunnen. Of toch een boekwinkeltje beginnen? Op internet is het te proberen.
Als ik eenmaal begonnen ben via Boekwinkeltjes.nl word ik steeds enthousiaster. De lijst met titels wordt gepubliceerd. Nu maar afwachten.
Na drie dagen een e-mail uit Belgiƫ, een meneer die een boek van mij wil. Dat begint goed, uit het buitenland nog wel! Daarna geen aanvragen meer. Dat wordt dus toch het goede doel. Ik zoek wat nog meer weg kan, haal literaire tijdschriften uit de kast. Bladerend verlies ik mij in andere werelden.
Een stem in mij, mijn andere ik: ‘Daar krijg je spijt van als je die weg doet.’
Ja, daar krijg ik spijt van. De stapel naast mij wordt steeds hoger. Dat wil ik allemaal nog lezen. Maar wanneer? Ik wil nog zoveel lezen, nog zoveel doen, ik moet opschieten!
‘Onzin, laat je niet opjagen!’
De bladzijden vallen als een waaier dicht, van achter naar voren, steeds opnieuw. Dan leg ik de hele stapel weer in de kast. Nee, er gaat niets weg.