woensdag 6 oktober 2010

Zonnehoed in Athene


We zijn een hele week in Athene, Anton voor een congres, ik als zijn gezelschap. Het is augustus en de zon blakert de straten, de huizen en de mensen. ’s Morgens bezoeken we eerst de bakker op de hoek, kopen een broodje als ontbijt, een croissant met veel chocolade erin, nog nooit zo’n rijkelijk gevulde chocoladecroissant gegeten. Zo vroeg in de ochtend valt het nog wel mee met de hitte en ik heb mijn zonnehoed in het appartement gelaten. Ik wil de Plaka gaan verkennen als Anton naar zijn congres vertrokken is. En ik aarzel of ik dan mijn zonnehoed op zal zetten. Hij hangt thuis altijd voor de sier aan de spiegel en wordt nooit gedragen. Is het niet wat overdreven, zo'n ding op mijn hoofd? Zie ik er dan niet te opvallend uit, overduidelijk een toerist? We staan bij een lange plank naast de winkel ons broodje te eten en drinken er koffie bij. Ook dat is bij die bakker verkrijgbaar. Helemaal voldaan wandelen we door de smalle straten met de ongelijke trottoirs en de kapotte stoepranden terug naar het appartement. Voor ons loopt een oude dame met een boodschappentas. Ze draagt een zwierige zonnehoed. Mooi, ik zet straks ook mijn zonnehoed op. Als iemand uit Athene zo’n ding draagt kan ik het ook wel doen.
Anton vertrekt naar het hotel, waar het congres wordt gehouden en ik maak me klaar voor mijn zwerftocht door de Plaka en verder. Voordat ik wegga kijk ik nog even in de spiegel en knik goedkeurend: helemaal niet gek, die hoed staat best leuk.
Het rode lint kriebelt af en toe in mijn hals als het meegenomen wordt door de warme wind. Ik zie er helemaal uit als een toerist, maar het kan me weinig schelen en ik begrijp zogenaamd niets van wat er tegen me gezegd en geroepen wordt. In de straatjes valt de warmte nog wel mee. Sandalen en kralen vormen de hoofdmoot van wat de winkeltjes te bieden hebben. Dan kom ik terecht in de ruïnes van wat ooit de bibliotheek van Hadrianus was. De zon is ongenadig tussen de pilaren en de overblijfselen van wat ooit muren waren. Schaduw is er niet. Je moet wel iets op je hoofd hebben om een zonnesteek te voorkomen. Gelukkig toeval dat ik die oude dame met haar zonnehoed eerder op de ochtend tegenkwam. Door haar heb ik nu iets op mijn hoofd. Ik dwaal verder, langs kerken, een moskee, tot de warmte te erg wordt. Het is beter terug naar het appartement te gaan. Daar is een airco, daar is afkoeling. Als ik er bijna ben zie ik de oude dame van die ochtend. Ze staat in de schaduw van een overkapping met iemand te praten, maar ik kan niet zien met wie. Een betonnen pilaar houdt voor mij verborgen tegen wie ze het heeft. Ik glimlach om het kittige dametje dat zich kennelijk niet door de hitte tegen laat houden. Haar zonnehoed wiebelt mee op haar hoofd als ze met heftige gebaren haar woorden kracht bijzet. Ik kom dichterbij, loop langs de pilaar en kijk opzij. Een motorfiets, alleen een motorfiets, geen man, geen vrouw, geen kind, alleen een motorfiets. De oude dame staat te redeneren tegen een motorfiets. Geschrokken kijk ik van haar weg, voel het verval van een geest, loop door met in mijn ooghoek het beeld van de gebarende handen, en de zonnehoed.