donderdag 27 november 2008

Ontwricht

Ontwricht

Ontwrichte levens zijn we. We doen hevig ons best om weer heel te worden. Heel met littekens, dat wel.
Op het station waar ik vanmorgen vertrok las ik een reclame van de spoorwegen: spoorvanleven.nl. Iedereen trekt een spoor door het leven. Wij doen dat samen, soms apart. We houden elkaar vast, weten dat we bij elkaar horen, ook als we niet samen zijn.
Het verlies van Benno is een fel litteken, langzaam minder vlammend, verzacht door nieuwe aandacht, liefde misschien. Het verzacht de pijn in ons hart, dat het zo zwaar te verduren had, bijna brak. Antons hart werd gered, de techniek staat voor niets. Nog meer steunen we elkaar. Ons spoor is smaller geworden. Vanaf zijsporen denderen op gezette tijden dynamische krachten op ons af. Ze drijven ons voort, geven moed, repareren ons. We zien hun sporen, twee aan twee en hopen dat er nooit meer een ontsporing zal volgen.

De reis verloopt zonder problemen. Hoewel ik op mijn vaders kalender schreef wanneer ik zou komen weet hij niet dat ik onderweg ben. En als hij me ziet zal hij niet weten wat hij vanmorgen heeft gedaan. Zijn geest is ontwricht en het zal alleen maar erger worden. Daar ben ik op voorbereid. Er komt een dag dat hij me niet meer zal kennen, niet meer zal weten wie ik ben. Telkens weer sterft een stukje van hem af. Zijn spoor wordt steeds zwakker.
De deur van zijn kamer is gesloten. Op mijn kloppen, bonzen, wordt niet opengedaan. Ik zoek een verzorgster. Niet te vinden, ze is vermoedelijk een van de andere patiënten aan het helpen. Ik eet iets in het restaurant, aspergesoep en gebakken champignons op toast. Het zout is niet vergeten. Er wordt een tafel in gereedheid gebracht voor de bingo.
’Komt u straks ook naar de bingo met uw vader?’
‘Ik denk het niet. Hij houdt er niet zo van.’
Mijn tweede poging de deur van de kamer open te krijgen loopt opnieuw op niets uit. Aan het eind van de gang zie ik net nog een vrijwilligster een kamer in gaan. Maar als ik erheen ga is ook die deur gesloten. Dan maar wachten tot er weer iemand te voorschijn komt. Dat duurt gelukkig niet lang. De deur wordt voor me open gemaakt.
Mijn vader slaapt. Voorzichtig raak ik zijn arm aan, wrijf er over. Zijn ogen gaan open en kijken me verwonderd aan.
‘Dat is fijn dat je er bent. Je bent een lieve vrouw.’
Dat zegt hij tegen alle verzorgsters, tegen Margot, zijn vriendin en tegen andere vrouwelijke bewoners van de afdeling. Ik begrijp dat hij me niet herkent.
Ik zet koffie en vul de koektrommeltjes. Als ik de koffie bij hem neerzet is hij wakker.
‘Wat fijn dat je er bent. Hoe is het met de kinderen? Hoe is het met Anton?’
Het repertoire gaat draaien. Steeds opnieuw vraagt hij: ‘Hoe is het met Mieke en Benno?’
‘Benno is er niet meer weet je wel?’
Hij kijkt me niet begrijpend aan.
‘Benno heeft een ongeluk gehad.’
‘Is hij dood? Nee toch. Dat arme kind.’
Een minuut later is hij alles weer vergeten. Mieke moet hier voorlopig niet komen. Dat is veel te confronterend voor haar.
Ik vertel over haar verhuizing, dat zoveel vrienden en vriendinnen haar geholpen hebben.
‘Dat is mooi.’ Hij geniet van haar foto op het verhuisbericht.
‘Ze is een knap meisje. Dat vindt Benno zeker ook wel fijn.’ En hij lacht om zijn eigen grap.
‘Papa, Benno is er niet meer.’
‘Is hij dood?’ Hij slaat zijn hand voor zijn mond.
‘Neem me niet kwalijk hoor kind. Kijk, dat wist ik nou niet meer. Mijn geheugen is niet meer als vroeger.’
‘Hoe is het met Marius? Heeft hij nog geen meisje?’
Deze keer kan ik ja knikken.
Hij lacht: ‘Die Marius. Dat is wat! Heb je haar al gezien?’
‘Nee, waarschijnlijk met kerst. We wachten het maar af.’
‘En hoe is het met Mieke en Benno? Benno heet hij toch?’
Hij vraagt het nog heel vaak, tot ik als afleiding de televisie aanzet en we verzeild raken in de kredietcrisis.
‘De Nederlanders houden de hand op de knip.’
‘Zie je wat daar staat? Dat is wat!’
Ik vertel er iets over.
‘Ja, ik heb er iets over gelezen in de krant.’ Zijn hand maakt een vaag gebaar naar het dagblad dat onaangeroerd op het tafeltje naast hem ligt. Hij leest geen krant meer, bekijkt alleen de voorpagina en vergeet dan onmiddellijk wat hij net gelezen heeft.
‘Kijk eens wat daar staat!’ Hij wijst opnieuw naar de televisie. Daar staat opnieuw:’De Nederlanders houden de hand op de knip.’
Mijn vader lacht. ‘Dat is toch wat. Dat is toch wat.’
Het zijn de thema’s die steeds opnieuw terugkomen: Mieke en Benno, Marius en de hand die op de knip zit.
Hij wil dat ik blijf slapen en kijkt om zich heen.
‘Dan ga ik in deze stoel en dan ga jij in mijn bed. Dan kan toch goed?’
‘Nee, dat vindt de zuster niet goed,’sputter ik tegen.
Ik sta op. De bus mag niet zonder mij vertrekken.
‘Ik breng je even naar de bus.’zegt hij beslist,
‘Doe dat nou maar niet want dan haal ik hem niet.’
Hij lacht erom en lijkt te begrijpen dat hij te langzaam loopt. Dat hij de afdeling niet uit mag is hij vergeten.
‘Dap papa, tot de volgende keer. Op de kalender staat wanneer ik weer kom. Anton komt dan ook mee.’
‘Dat is mooi.Blijf je niet slapen? Dat kan heel goed hoor. Jij kunt in mijn bed en ik op de stoel.’
‘Nee, dat doen we maar niet.’
Ik loop de kamer uit en zie een mevrouw staan. Het is de vriendin, die aan het eind van de gang woont. Mijn vader ziet haar ook.
‘Dat is mijn dochter,’hoor ik hem tegen haar zeggen. Er klinkt iets van trots in zijn stem. En ik ben blij. Hij weet nog wie ik ben.

zondag 27 juli 2008

Een zucht door de regio

Er ging een zucht door de regio. Iedereen slaakte een zucht van verlichting. Zelfs de bomen, de bloemen, de wolken, alles bewoog, wuifde heen en weer als om te zeggen: dat is een wijs besluit, we zijn er blij om. Mieke kwam het vertellen, 's avonds, dat ze weggaat van de boerderij, weg van de plek waar alles haar aan Benno herinnert. Ze begint aan een nieuwe toekomst, hoe moeilijk dat ook zal zijn. De periode die ze nu tegemoet gaat, kan nooit meer zo moeilijk zijn als de vijf maanden die achter haar liggen. 
' Kleine kinderen kleine zorgen, grote kinderen grote zorgen.' Onze ouders spraken zo, tot onze verontwaardiging. Hoe waar zijn deze woorden. Terwijl ik dit zeg, voel ik me een zeurderige betweter. Als je kinderen klein zijn, wil je niet denken aan wat ze misschien ooit moeten doormaken. Je wilt alleen maar, dat je kinderen gelukkig worden. 
We zijn door een diep dal gegaan en klauteren er geleidelijk aan weer uit. We zijn er nog lang niet, maar er is weer licht aan de horizon.

maandag 23 juni 2008

Dochter

Juni, Mondsee, Oostenrijk

Ze houdt me bezig, mijn dochter. Mijn gedachten cirkelen voortdurend om haar heen: hoe het met haar gaat, wat ze doet, wat ze voelt. Ik moet afstand nemen. Ze is geen zeventien meer, of achttien, toen ik meende het recht te hebben me met haar leven te bemoeien. Ze heeft toen haar leven in eigen hand genomen. Zo zal ze dat nu weer doen. Maar waar ze toen op Benno steunde, staat ze er nu alleen voor. Er gaat veel in haar om, verdriet om Benno, en twijfel over haar toekomst. Ze wint advies in bij anderen en zal ons op een gegeven ogenblik voor voldongen feiten stellen Dat is niet meer dan normaal. Ik wil haar troosten in haar verdriet, maar ze gaat haar eigen weg. Zo moet het ook. Ze is eindelijk volwassen. En hoe! In één klap. Ik moet haar laten gaan, zoals ik ook Marius heb moeten laten gaan. Hij bepaalt zijn eigen leven, al heel lang. Hij kan het. Zij kan het ook. Daar moet ik op vertrouwen.

‘ Berichtjes ontvangen. Alles is goed hier.’ Daar moet ik het mee doen.

 

maandag 19 mei 2008

Festspielhaus Salzburg

Sepp zingt over Papageno, die naar een meisje verlangt.  Anton begeleidt hem aan de Bösendorfervleugel.

‘Je slaat een stuk over!’ roept hij. ‘Heb jij een verkorte versie?’ Sepp schrikt, lacht dan. Ann komt tussenbeide, zegt hem dat hij te veel dingen tegelijk doet. Hij moet zich concentreren, niet met zijn handen in zijn zakken staan. Hij moet op Anton letten, op tijd zijn met de inzetten

Ein Madchen oder weibchen wünscht Papageno sich, klinkt het weer na een sprankelende inleiding van de vleugel. Ann luistert aandachtig, schrijft af en toe wat op, gebaart naar Sepp. Ze is volumineus, zwart. Haar haar zit verstopt onder een hoofddoek, vanachter in een wrong gewikkeld.

We zitten in een geluiddichte kamer in het Festspielhaus in Salzburg. Behalve de zwarte vleugel staan er zwarte lessenaars met zwarte stoelen. Aan het plafond hangen schuine platen, omlijst met een houten rand. Ook aan de muren hangen dergelijke platen, een aantal met rondingen, andere plat. Ze moeten het geluid tegenhouden, voorkomen dat het doordringt in andere kamers ernaast. Ik zit naast Ann op een rode bank met witgeschilderde leuningen. Waarschijnlijk wordt hij regelmatig gebruikt voor een opera of operette. Ann is verkouden, klaagt erover, maar blijft vrolijk. Sepp heeft iets voor haar gehaald, ze moet inhaleren, maar gaat ervan hoesten. Hij heeft ook een hoestsiroop speciaal voor zangers zegt hij. Ann rommelt ermee terwijl Sepp weer begint te zingen. Anton onderbreekt hem, heeft vragen, Sepp komt op een bepaalde plek te vroeg. Ze overleggen. Ann heeft ook weer aandacht, bemoeit zich ermee.

Dan wil Sepp een ander lied repeteren, italiaans. Het moet lief klinken, maar het klinkt huilerig. Ik ken geen italiaans, weet niet wat hij zingt. De piano heeft een eenvoudige melodie, steeds korte nootjes, zonder rust ertussen.

‘Je hebt er geen idee van wat je zingt, je kent de woorden niet.’

’Ik weet waar het over gaat.’

‘Je moet precies weten wat je zingt. Je moet elk woord kennen. En plan je ademhaling beter. Anton geeft je de tijd.’

Ann heeft haar armen over de lessenaar voor haar gelegd en zit voorovergebogen. Dan staat ze op, gaat naast Sepp staan, geeft aanwijzingen.

‘Je overdrijft. Nog een keer.’

Weer begint Sepp opnieuw, en dan is Ann tevreden.’

‘Goed, dit is goed.’

Ik heb medelijden met Anton, die steeds hetzelfde riedeltje moet spelen. Dit is geen leuke begeleidingspartij. Dat is het lot van een begeleider. Ann heeft toch weer commentaar. Sepp zoekt een bladzijde.

‘ Heb jij alles?’ vraagt hij aan Anton.

‘ Ik heb alles en ik heb alles gespeeld,’ antwoordt hij. Ze lachen. Sepp zoekt verder. De plastic hoesjes in zijn map knisperen bij het bladeren.

Een aria uit de Figaro klinkt. Sepp heeft er plezier in, klinkt luid, haalt uit.

‘Ik mis er karakter in. Je moet dit uittellen. Piano, piano, piano, piano.’

Anton wacht tot Ann klaar is met haar commentaar, zucht. Lacht dan omdat ze met overdreven gebaren en een barse stem laat zien wat voor iemand Figaro is.

Sepp gaat over op een aria uit Tannhäuser, staart tijdens het zingen naar een plek in de hoek van de kamer.

‘Dein sanftes Licht,’ klinkt het luid.

Zijn vingertoppen vinden elkaar, terwijl hij zijn handen voor zijn middel houdt. Hij weet duidelijk niet waar hij zijn handen moet laten als hij zingt.

‘Het klinkt te luid. Ik weet dat het Wagner is, maar het is te luid. Volg de crescendo’s, de lento. Organiseer het beter. Zo heeft het geen vorm.’

Het wordt een behoorlijk lang concert als ze dit allemaal willen laten horen.  Anton noemt de liederen van Vaughann Williams, gezongen door Bryn Terfel. Dat zouden geschikte liederen voor Sepp zijn. Die zouden goed bij hem passen. Maar met een concert over een maand is het programma niet meer te veranderen. Vaughann Williams moet wachten.

Ze stoppen ermee. Anton speelt nog even alleen, geniet van de Bösendorfer die twee meter vijfentwintig lang is.

‘Dit klinkt mooi!’ zegt hij.

‘Je moet ook nog iets alleen spelen, niet alleen begeleiden,’ reageert Sepp.

‘Godowsky, de transcripties van de liederen van Schubert? ‘

‘Dat zou geweldig zijn.,’ zegt Ann

En dan klinkt Schuberts Winterreise, de regels, die me zo lief zijn.

 

Fremd bin ich eingezogen

Fremd zieh ich wieder aus.

Das Mädchen sprach von Liebe.

 

Nun is die Welt so trübe.

 

Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik Mieke. Het is of deze regels over haar gaan.

 

 

dinsdag 22 april 2008

Cirkels

Een paar jaar geleden deed ik voor de grap mee aan een workshop mandala tekenen. Onder de klanken van oosterse muziek tekende ik cirkels, steeds opnieuw, cirkels. Bewust koos ik de kleuren, die volgens mij pasten bij die cirkelende bewegingen. De kleuren zouden iets zeggen over je innerlijk. Het midden van de cirkel werd rood. Terwijl ik daarmee bezig was, woelde het onrustig binnen in mij. De begeleidster keek me even aan. Ze wist dat ik geen serieuze deelneemster was. Betekende dat iets, dat rood? Ze zei niets.
De mandalatekening kwam in mijn handen, toen ik op zoek was naar foto's van Benno, foto's uit de periode dat Mieke hem pas kende. Ik herinnerde mij het gevoel dat ik toen had, voelde het opnieuw. Het leek op de onrust die mij sinds de dood van Benno vaak plaagt. Misschien moet ik opnieuw mandala's gaan tekenen, me bezig houden met de cirkelgang van het leven. Toch maar niet, dat is niets voor mij. Ik ben er te nuchter voor. Bovendien klopt de cirkel niet meer. Er zit geen logica meer in. Het hoort niet dat iemand zo jong overlijdt. De begrafenis van een oude oom van 96 jaar vandaag, dat hoort, dat is normaal. Mijn mandala zou opnieuw knalrood zijn in het midden, misschien wel helemaal.
De cirkelgang in de natuur is onontkoombaar. Het is lente, zie ik om me heen. Maar ik voel ook leegte, er ontbreekt iets, iemand. Antons hand in de mijne tijdens de kerkdienst voor de oude oom. Hij kent mijn worsteling, mijn boosheid over de onrechtvaardigheid die ons werd aangedaan, die Mieke vooral werd aangedaan. Welke God staat dit toe?
'Mama heeft Onze Lieve Heer de deur uit gedaan, ' zei Anton.
Niemand zal de dood van Benno ooit goed kunnen praten. De cirkel is uit elkaar geknald. Noem het het lot, het lot van Mieke, ons lot, dat we dit van zo nabij meemaken.
Heeft het gebeurde invloed op mijn schrijven? Dat zal moeten blijken nu ik langzamerhand de draad weer oppak. De cirkel draait door, maar hij loopt zwaarder dan voorheen. Het verhaal voor de verhalenwedstrijd van Uitgeverij Contact heb ik ondanks alles op tijd verstuurd. Het was mijn geluk, dat het bijna helemaal klaar was, toen het noodlot toesloeg.

dinsdag 1 april 2008

Koude kant

Wat er over is van mijn ambitie? Niets. Helemaal niets. Alles is onbelangrijk geworden. Het enige wat telt is Mieke, hoe ze kijkt, wat ze zegt, hoe ze er uit ziet, wat ze doet. Van binnen schrijnt het verdriet om Benno en daarbovenop het verdriet om het verdriet van Mieke. Na de lawine van meelevende kaarten en brieven, komen nu de telefoontjes. We proberen weer gewoon te doen, maar het lukt nog niet. Ons leven is een complete slag gedraaid.
'Ik begrijp dat je verdriet hebt, maar ach, het is toch de koude kant, dat staat toch wat verder weg.'
Zo wordt er dus gesproken. Ik laat het zo. Verdriet is zo persoonlijk. Een ander kan toch niet bepalen hoeveel verdriet je mag hebben. We beginnen weer afspraken te maken. Ook Mieke doet dat. Haar vrienden en vriendinnen laten haar niet in de kou staan. Ze heeft een paar keer bij ons gegeten, kwam alleen met de hondjes, ging alleen weer weg met de hondjes.
'Bel je als je thuis bent?' 
'Ik ben er weer.'
'Welterusten.'
Ze gaat naar de plaats van het ongeval, met de politie en de directie van het bedrijf waar Benno in dienst was. Kan ze dat aan? Heeft dat zin? Ik zal er zijn als ze weer thuis komt. Meer ambitie heb ik niet, alleen dit: er zijn als ze me nodig heeft, als Anton me nodig heeft, als Marius me nodig heeft. Er zijn maar weinig mensen die er echt toe doen.
'Wat erg,' zeg je als je leest over een ernstig ongeval. Daarna ga je door met waar je mee bezig was. Je staat er niet bij stil, dat het ook jou kan treffen. Het museum moet het nu zonder mij stellen. Mijn besluit wordt begrepen, lijkt het. 
'Denk ook aan jezelf,' zeggen ze. Dat doe ik door afscheid van het museum te nemen. Dat doe ik door niet het risico te nemen in een spagaat terecht te komen tussen het museum en mijn geliefden. Ik mis de museummensen, maar dat gaat over. Ze zijn van de koude kant. 

maandag 17 maart 2008

Benno

'Benno is dood.' Met lege ogen keek Anton me aan. Verstijfd, ongelovig bleef ik halverwege de trap staan, liep toen door. Bij hem zaten twee agenten, een wat oudere man en een jong meisje. 'Ja, het is waar,' knikten ze. Ik keek van de een naar de ander, dacht aan Mieke. Het was vijf uur in de vroege ochtend.
' We moeten naar Mieke. Weet ze het?'
' Ja. We komen bij haar vandaan.'
Mijn maag kromp samen. Deze agenten hadden midden in de nacht bij haar aangebeld, hadden het haar verteld.
' Hoe kan dit? Benno, zo'n goede chauffeur!'
' We weten het niet. Het politieonderzoek is gaande.'
En: ' U mag hem niet meer zien.'
Zo begon de nachtmerrie, een nachtmerrie zonder einde. Ik belde Marius. 'Kom alsjeblieft hierheen. We hebben je nodig!'
'Heb ik dit gedroomd?' vroeg hij zich af.
'Rij alsjeblieft voorzichtig!'
'Het is vroeg. Er zijn nog geen files.'
Anton reed de auto uit de garage, lette niet op, de buitenspiegel sneuvelde. Eenmaal buiten het stadje gaf hij flink gas. 
'Pas op!'
'Het kind, we moeten naar het kind!'
Mieke kroop in Antons armen, huilde hartverscheurend. Hoe moet je troosten bij zoveel verdriet, als je zelf evenveel verdriet hebt? Om Benno en om haar. Een paar uur later verscheen Marius, verbijsterd. Doodgaan, dat paste niet in zijn snelle, drukke leven.
Op donderdag 21 februari, de dag was nog maar tien minuten oud, veranderde in een klap Miekes leven en dat van ons. We sliepen, terwijl het gebeurde. Waarom, waarom Benno? Hoe kon ik tien dagen daarvoor over toekomst schrijven? Over toekomst voor Benno en Mieke? Hoe ziet haar toekomst er nu uit?
'Ik ga door,' zei ze. 'Ik ga door met de boerderij.' Hoe wankel is nu haar toekomst. En 's middags werd een kalf geboren, ze hielp zoals altijd.
's Avonds mochten we Benno zien, toch! En daarna volgden nog vijf avonden, dat Benno van Mieke was; en een beetje van ons.
'Het is of hij elk ogenblik zijn armen naar me uitstrekt en gaat zeggen: kom maar hier!' zei ze. Ze bleef hem maar aankijken:'Wat heb je toch gedaan? Wat is er toch gebeurd? Wat moet ik nou?'
Ze zocht rust in de stallen, liep er in alle vroegte. Moest besluiten nemen, nog niet over haar toekomst, maar over hoe het verder moest met Benno. Besluiten over dingen, waar ze nog nooit over had nagedacht. 'Jij moet het zeggen,' hield de begrafenisondernemer haar steeds opnieuw voor en hield daarmee alle bemoeienissen van de mensen om haar heen op een afstand. De mensen waren nauwelijks op afstand te houden. Ze had bijna geen moment voor zichzelf, geen moment om even alleen te zijn. Ik sliep bij haar, probeerde te slapen. Deed ik daar wel goed aan? Ze gaf geen antwoord als ik haar er naar vroeg. Dus bleef ik bij haar in een instinctieve poging haar te beschermen, haar te behoeden voor nog meer leed.
Ze was dapper, zag de stoet mensen aan zich voorbijkomen: de buurt, dat was het ergste. Zwaar was de stilte in de woonkamer. ik schonk koffie, weer koffie en nog eens koffie. Er werd gezucht, veel gezucht. 'Het is wat. Het is wat.'
'Wordt er begraven vanuit de kerk?' vroeg een buurman.
' Nee, Benno wordt gecremeerd. Hij had niets met de kerk.'
'O.' Het klonk afkeurend.
We haalden Benno op. Miekes tranen stroomden, haar tengere hand omsloot de houten schroef. Zo draaide ze haar geluk weg. 
Op weg naar het afscheid draaide de kleine stoet de laan in naar de boerderij. Aan het begin van het erf stopte de zwarte auto met Benno. De paarden staarden ons aan. De begrafenisondernemer stapte uit de lijkwagen, stelde zich er voor op. Verder ging het, stapvoets, langs de oude stal, langs het huis van oma, naar het huis van Mieke en Benno. Weer stonden we stil, heel even was Benno thuis. En verder ging het langs de grote stal tot helemaal achteraan. Daar de bocht om, langs de achterkant en weer stopten we. Een grote koeiekop keek strak naar buiten, staarde naar de zwarte wagen. Het was koe nummer zeventig, zag ik op de halsband staan. Besefte ze dat daar de dood langs kwam? Het was een indrukwekkend moment, alles en iedereen was stil. Stapvoets gingen we verder, het erf af.
Bij het crematorium voegde Marius zich bij de vrienden. Samen vormden ze een erehaag voor Benno en droegen hem binnen voor het laatste afscheid. Muziek, hard, 'radar love', zo toepasselijk. De woorden van Anton, zo sterk. Daarna handen, zoveel handen, zoveel tranen. Mieke leek steeds kleiner te worden, steeds tengerder. 'Benno zou zeggen: gewoon doorgaan, 'zei ze dapper.
En dan terug zonder hem, leeg, met alleen een van haar eigen rozen en Benno's lievelingskoekjes, die over waren.

maandag 18 februari 2008

Ambitie

Met frisse tegenzin fietste ik vanmorgen naar het museum. Lidy bleef achter met het huishouden. Ze kent dat langzamerhand wel, het kwam alleen de laatste tijd niet zo vaak meer voor.  Zonder Lidy ben ik nergens. Zonder haar zou mijn huis veranderen in een huishouden van Jan Steen. Ik probeer zo veel mogelijk thuis te zijn tijdens haar wekelijkse poetsochtend, maar vanochtend verstoorde de bestuursvergadering dat ritme.
'Geurtje niet vergeten?' riep ze me na, grinnikend om mijn gedoe met rollers en oogschaduw.
Ik was laat. Dat gebeurde me zelden toen ik nog voorzitter was.  
Leonoor arriveerde gelijk met mij, ook gehaast, maar dan vanwege een zieke echtgenoot. Hij was geveld, net als wij vorige week. Half Nederland is blijkbaar ziek, maar het bestuur was vanmorgen in ieder geval voltallig. Pas een kwartier later kon Arthur de vergadering openen, met koffie, dat wel.
Het was Arthurs eerste vergadering als voorzitter. Hij werd meteen geconfronteerd met problemen die moeilijk te veranderen zijn, problemen waar je niet over spreekt als je iemand benadert om een dergelijke functie te bekleden. Het zijn problemen, die je niet zomaar oplost, want ze hebben alles te maken met vrijwilliger zijn, met ouder worden, met het afnemen van energie.
Het eerste probleem betrof de openingstijden in het museumweekend. Ik voelde mezelf weer steigeren, toen Leonoor voorstelde het museum niet extra open te stellen. De reden? De medewerkers willen niet extra werken. Maar in het museumweekend moet je juist extra open zijn!
Ik ben geen bestuurslid meer, mag me er dus eigenlijk niet mee bemoeien. Ik kon het niet laten, heb mijn mening gegeven, een mening die ze allang kennen. Ze weten al zo lang dat ik het museum zo vaak open wil stellen als maar mogelijk is. Er kwam een compromis, twee uur eerder open, niet drie uur. 
Het tweede probleem betrof de wisseltentoonstelling. Fred, coördinator van de expositiegroep, gaf aan hoeveel problemen men ermee heeft om een nieuwe tentoonstelling samen te stellen. Ze vinden het te veel werk voor het komende half jaar, willen eigenlijk alleen maar affiches ophangen die bij het thema horen. En weer sprong ik in, gaf aan hoe jammer het zou zijn om de titel van de tentoonstelling weg te gooien aan het ophangen van een verzameling affiches. Er is immers zo veel meer over het thema te vertellen en te tonen. Maar ik gaf ook aan, dat de groep waarschijnlijk op zijn lauweren zou gaan rusten, als op korte termijn geen nieuwe tentoonstelling nodig was. Het klonk wat bitter, besefte ik. Het is weer hetzelfde probleem als in de laatste jaren van mijn voorzitterschap, de energie van de medewerkers is op. Dit jaar komt er geen nieuwe wisseltentoonstelling meer; die er nu hangt wordt verlengd. Gaat de groep nu enthousiast aan de gang voor volgend voorjaar? Ik waag het te betwijfelen. Je mag blij zijn als ze in de herfst het thema weer oppakken. En dat is te laat.
Slimme Arthur heeft de problemen goed begrepen. Hij vertelde me vanavond door de telefoon, dat hij blij is met mijn museumkennis. Hij wil proberen het museum zakelijk zo goed mogelijk te leiden. Dat kan hij. Als je succesvol een bedrijf hebt geleid, dan kun je ook een museumbedrijf leiden. Maar hij heeft geen idee wat er in het museum omgaat, met welke krachten je te maken hebt. Daarom heeft hij mijn hulp nodig. Daarom ook wil hij me erbij hebben het komende jaar. En ik maar denken, dat mijn aanwezigheid na een paar keer niet meer nodig zou zijn. 
Vrijdag gaan we de hei op, nou ja, figuurlijk dan. Vanavond zat er al een notitie van Arthur in de mail als inleiding. Hij durft de confrontatie aan, wil de problemen bloot leggen.
'Moet ik daar ook bij zijn, Arthur? Ik ben geen bestuurslid. Jullie moeten het beleid bepalen.'
'Ja. Dat zou ik zeer op prijs stellen.' 
'Goed dan.'
De hei op dan maar.  Arthur heeft dezelfde ambitie als ik, dezelfde drijfveer om er iets van te maken als je ergens aan begonnen bent.  Ambitie, die mij verweten werd. 
'U bent te ambitieus!' 
Diep in mij zit een duiveltje, dat zich verkneukelt. Iemand anders wil de ijzers uit het vuur halen en ik juich het toe. Zo zijn die zware jaren toch niet voor niets geweest.  Iemand anders wil de verantwoordelijkheid op zich nemen, die ik afgeworpen had. Iemand anders wil op dezelfde weg doorgaan, hij vraagt mijn hulp.
'U bent te ambitieus!' 
Ik kan niet anders.

maandag 11 februari 2008

Toekomst

' Kijk ik om me heen, sta ik midden in mijn leven.'
Deze woorden van ' Loesje' hebben een prominente plaats in het kleinste kamertje van ons huis. Dat heeft een reden. Het komt regelmatig voor, dat ik Loesjes uitspraak voor mezelf herhaal. Dan wil ik weten hoe de andere kant van het midden zal zijn.  Nu eens zie ik een grauwe, grijze wolk, die aanvoelt als een deken waar ik niet doorheen kan. Niemand weet immers hoe de rest van zijn leven zal verlopen? Dan weer wordt het beeld helder en zie ik een actieve Hebrina, reizend, met een koffer vol boeken. Ik weet niet wat ze doet. Signeren misschien? 
Het beeld blijft grijs en onduidelijk, als dagelijkse dingen me weg houden van mijn schrijverij. Dan is de andere kant van het midden een brij van onnozelheid.
Loesjes woorden wijzen me de weg naar de toekomst; ze sprankelen, juichen bijna: ' Daarheen, daarheen!'  Daarom hou ik van haar uitspraak. 
Het gaat niet zomaar, je moet er wel iets voor doen. Toekomst heeft alles met tijd te maken. Als je tijd te kort komt, zou je het advies van Charles Yves moeten opvolgen in zijn lied: ' A Night Song' : 'Best of all the ways to lenghten days is to steal a few hours from the night, my dear.' 'De beste manier om de dag te verlengen is een paar uur van de nacht af te snoepen, liefje.'
Uit ervaring weet ik, dat ik dat niet volhoud. In mijn hevige museumtijd gebeurde het vaak dat ik niet slapen kon. Als het museum door mijn hoofd spookte, sloop ik uit bed.  Anton mocht het niet merken, zou me tegenhouden. In die jaren heb ik leren sluipen, de slaapkamer uit en naar de computer in mijn kamer. Het vereist een bepaalde techniek om de deur niet te laten kraken. Mijn handen maken dan tegelijkertijd een tegengestelde beweging. De ene hand duwt de deurkruk omlaag en trekt de gesloten deur dichterbij. De andere hand duwt tegelijk de deur juist weg. Het werkt perfect en geluidloos. Om de deur te sluiten, doe je het precies zo.
Tegenwoordig sluip ik niet zo vaak meer, ik maak me kennelijk niet meer zoveel zorgen.
In de stilte van de nacht kun je ongestoord en geconcentreerd bezig zijn. Geen lawaai, geen telefoon. Ik kan er hevig naar verlangen als ik wakker lig, maar besluit tegenwoordig meestal me verstandig te gedragen. Dan denk ik maar aan Benno, die met zijn vrachtwagen 's avonds en 's nachts door heel Nederland rijdt. Dat is zijn manier om aan de toekomst samen met Mieke te werken. En dan denk ik aan Marius die dertien maanden lang alleen nachtdiensten draaide. Was dat een oefening voor deze jaren, waarin hij tegelijk werkt en studeert voor zijn toekomst? Ik denk ook aan Anton, die af en toe voor zijn werk 's nachts over de snelweg vliegt. Niet voor zijn toekomst, maar gewoon omdat het erbij hoort. Zijn toekomst is de tijd, dat hij dat niet meer hoeft te doen.
We hebben allemaal een ander beeld bij het woord toekomst; we zien allemaal iets anders voor ons als we aan 'later' denken. Zo lang je aan 'later' denkt, ben je jong. 

dinsdag 29 januari 2008

De tweede opvolger

's Avonds laat ging de telefoon. Het was Arthur, de beoogde opvolger van Theo. Er volgde een lang gesprek, waarin ik hem eerlijk uit de doeken deed wat het museumwerk als voorzitter allemaal inhoudt. Hij vroeg mijn steun tot hij er helemaal vertrouwd mee zal zijn. Die steun houdt in dat ik voorlopig ook weer bestuursvergaderingen van het museum bijwoon. Ik heb toegestemd omdat ik aanvoelde dat hij wel eens zou kunnen weigeren. En het museum heeft een voorzitter nodig, zeker nu de herinrichting voorbereid moet worden. Blij was ik niet. Ik denk overigens dat Arthur alles binnen de kortste keren onder de knie heeft. Hij komt uit de zakenwereld, heeft met veel succes een bedrijf geleid. Hij zal ook het museum gaan leiden alsof het een bedrijf is. En zo moet het ook. Ik zal dus niet zo heel lang als adviseur ingeschakeld zijn, denk ik. Het hoort er gewoon bij en heeft alles te maken met een goede overdracht van de taken van een voorzitter.
Arthur kreeg veel informatie, niet alleen van mij, ook van de bestuursleden. Hij las zich zeer snel in en weer rinkelde bij mij thuis de telefoon. Het werd een lang gesprek, waarvan ik onthutst achterbleef. Hij ventileerde alle ideeën, waarvoor ik al die jaren dat ik voorzitter was gevochten heb; alle ideeën, die ik diep in mij begraven had en die ik niet waar had kunnen maken. We maakten een afspraak in het museum, want hij wilde nog veel meer weten. In het kleine kantoor spraken we over alle mogelijkheden, mijn ervaringen met bepaalde zaken. Medewerkers lopen in en uit, als je daar een gesprek hebt. Dat is nu eenmaal zo, een andere plek is er niet. Terughoudendheid is er ook niet, men loopt gewoon binnen. De situatie gaf mij een ongemakkelijk gevoel. Mijn andere ik zei me gewoon mezelf te blijven en dat lukte. Toen ik Arthur rondleidde door het museum kwam nog heel veel aan bod.
Arthur wil mijn vroegere plannen weer oppakken. Alles staat in het door mij geschreven beleidsplan. De herinrichting in het huidige pand, hoe mooi ook, is de meest slechte optie. Het museum heeft alleen toekomst als het over veel meer ruimte kan beschikken. Wie weet, krijgt Arthur voor elkaar, wat mij niet gelukt is. Hij heeft veel meer contacten, kent de nieuwe burgemeester goed. Hij zal me snel niet meer nodig hebben, alleen nog voor inhoudelijke zaken. Petje af, als hij de uitbreiding voor elkaar krijgt. Zijn eerste zorg is nu om het bestuur ervan te overtuigen, dat dat opnieuw geprobeerd moet worden. Ik voel nu duidelijk, dat ik aan de zijlijn sta. En dat is een goed gevoel. Vanmorgen kwam ik krantenartikelen tegen uit de periode van mijn voorzitterschap. Ze bevestigden, wat ik allang wist, dat ik al die jaren een gevecht geleverd heb. Dat gevecht wil ik niet opnieuw aangaan. Mijn energie gaat voortaan naar andere dingen.
Gisteren kwam weer een teleurstellend bericht binnen van een mogelijke sponsor. Er ligt veel werk te wachten voor Arthur.
En ik: ik ga morgen met Mieke de stad in. Anton past op ons loopse teefje en onze hitsige ex-reu.

woensdag 23 januari 2008

De poëzie van eten en drinken

Een aantal malen per jaar komen we bij elkaar voor een uitgebreide maaltijd. 'We', dat zijn de leden van de CCC. De drie C's staan voor Culinaire Culturele Club. Elke bijeenkomst is gewijd aan een bepaald thema en die thema's zijn zeer gevarieerd. Wie de groep thuis gaat ontvangen mag het thema bepalen. De ene keer is dat een land, de volgende keer een begrip als water, licht, streekgerechten, schilderkunst, je kunt het zo gek niet bedenken. Alles wat op tafel komt heeft iets te maken met het thema. Dat is de ene keer gemakkelijker dan de andere. Soms lukt het helemaal niet om alles met elkaar in verband te brengen. Allemaal brengen we in de loop van de avond te berde wat we bij het vastgestelde thema voor associaties hebben gehad, wat we erbij voelen, welke raakvlakken we gevonden hebben in boeken, gedichten, in muziek of tentoonstellingen. Lange avonden dus.
Het eerstvolgende thema is: de poëzie van eten en drinken.Poëzie, eten, drinken, daar krijg ik geen onaangename associaties bij. Dan denk ik aan intieme etentjes samen met Anton, kaarsen op tafel, mooie gerechtjes waar ik erg mijn best op heb gedaan, een heerlijke wijn. Onze muziek op de achtergrond: Parry of Puccini, iets voor mij en iets voor hem. De gesprekken komen via allerlei omwegen eigenlijk altijd uit bij het leven dat achter ons ligt en het leven dat nog gaat komen. Het leidt tot poëtische uitspraken van beide kanten, want we hebben het fijn samen.
Dat soort poëzie is overigens niet alleen afhankelijk van de uitgebreidheid van de maaltijd. Ook op een normale doordeweekse dag kan het gebeuren, dat we daar de tijd voor nemen. Een eenvoudige ovenschotel of een eenvoudig gerechtje kan je er in het licht van een brandende kaars toe brengen dingen te zeggen, waar je zelf verbaasd over bent. Ik ben gelukkig, dat ik veel van deze poëtische herinneringen heb. Misschien dekt het woord 'romantisch' de lading wel beter. Maar 'poëzie' klinkt lieflijker en meer gedragen met een lange eee en een langgerekte iiiii.
Het begrip 'eten' is de laatste jaren een beladen begrip geworden, het poëtische is er een beetje af gehaald. Want te veel is niet goed, te vet is niet goed. En te veel drinken evenmin. Het ouderwetse spreekwoord 'Overdaad schaadt' geldt nog steeds. We hebben er mee leren omgaan, hebben na veel experimenteren het goede overgehouden.
Experimenteren, daar is Anton goed in. Proberen en opnieuw proberen, tot iets de goede smaak heeft. En dat zonder allerlei vette toevoegingen. Kookprogramma's op tv zijn favoriet bij hem. Met name de programma's van de BBC, zoals Masterchef. Mijmerend over het thema was dat programma een van de eerste dingen die me te binnen schoot. Niet dat 'Masterchef 'zo poëtisch is, integendeel. De deelnemers aan het programma moeten hard werken. Het resultaat van hun werk kan genadeloos de grond in geboord worden. Of het krijgt een poëtische beoordeling, zo zelfs dat de proevende presentator er hemels bij gaat kijken en vergeet waar hij is.
Poëzie bij de maaltijd ontstaat niet zomaar. Je moet er voor open staan.Er moet nagedacht worden over het menu, met een goede boodschappenlijst moet je naar de supermarkt in de hoop dat je alles kunt krijgen. En als alles naar binnen is gesjouwd, kun je pas aan het werk.

Het thema 'Poëzie van eten en drinken' was een goed aanleiding om de dichtbundels weer eens uit de kast te halen. Voor je het weet ben je de weg kwijt in de gedichten en vergeet je waar je ook alweer naar zocht. Uren later besloot ik me te houden bij de bundel van Daan Zonderland: Er zwom een garnaal door het Kattegat. Daar staat voldoende eetbaars in.
Anton en ik moeten voor het hoofdgerecht zorgen. Geen garnalen, maar kabeljauw in een ovenschotel. Voor de laatste keer koop ik kabeljauw, daarna stop ik ermee. Ik wil niet medeschuldig zijn aan het uitsterven van deze heerlijke vissoort. Niet alleen poëzie dus, met dit thema, maar ook nadenken over onze verantwoordelijkheid voor al die zeeschatten. Ook dat past binnen de gewoonten van de CCC. En dan luisteren we naar de muziek van Chausson: Poème de l'Amour en de la Mer. Dat is poëzie!

maandag 21 januari 2008

Vrijwillig

Vrijwillig naar Amsterdam. In de stromende regen naar het station: de krullen in mijn haar waren meteen weer verdwenen. Het is onhandig om met de auto naar Amsterdam te gaan, je raakt het ding er niet kwijt. En met de trein reizen vind ik niet onplezierig. Het gaf me de gelegenheid alle museuminformatie nog eens rustig door te nemen. Eigenlijk overbodig, ik weet het allemaal wel. Maar wat voor vragen zou ik voorgeschoteld krijgen? Ik kon het eigenlijk wel bedenken. Het kon wel eens een probleem zijn, dat we louter met vrijwilligers werken. Dat geeft onvoldoende zekerheid voor de continuïteit van het museum. Als subsidiegever moet je dan wel veel vertrouwen hebben in een organisatie. Het was waar, die vraag werd gesteld. En nog vele andere, waarop ik steeds mijn antwoord klaar had. Er is zoveel te vertellen over het thema. Het wekte verbazing en verwondering. Dat wilde ik bereiken. Aan het begin van het gesprek was me koffie beloofd, maar die heb ik niet meer gezien. Eenmaal weer buiten snakte ik ernaar, voelde de spanning wegzakken en de vermoeidheid toeslaan. Ik had me erop verheugd samen met Marius te gaan lunchen. Dat ging helaas niet door. Hij was ziek, even, heel heftig zoals zoveel mensen deze weken. Jammer, want je gaat nu eenmaal niet elke dag lunchen met je zoon. Nu ik alleen op zoek moest naar een adresje om even iets te eten en eindelijk die koffie te kunnen gebruiken, merkte ik weer hoe afhankelijk ik ben. Anton weet altijd overal de weg en ik loop achter hem aan. Ach, alleen lukt het ook wel, samen is gewoon gezelliger. In een klein restaurantje stond de koffie snel voor mijn neus; en daarna een Italiaans broodje met warme geitenkaas en honing. Als dat op een menukaart staat hoef ik niets anders meer. Ik kwam weer een beetje bij.  Daarna ging ik op zoek naar Paul Noyon, de schoenwinkel, waar ik eerder was. Die heb ik gevonden. Zie je wel! En ik vond zelfs de boekwinkel, Selexyz, waar ik heen wilde. Daar komen Anton en ik altijd terecht als we een dag in Amsterdam zijn.
De vermoeidheid sloeg toe. Het was beter om naar het station te gaan en dan naar huis. Als deze trip nu maar resultaat heeft gehad en ik straks niet het idee hoef te hebben, dat ik beter andere dingen had kunnen doen. Schrijven bijvoorbeeld, werken aan het verhaal voor de schrijfwedstrijd van uitgeverij Contact. Mijn vrijwilligheid gaat ver. Vrijwillig is niet vrijblijvend. Daar denkt niet iedereen hetzelfde over. Bij mij loopt het regelmatig uit de hand. Het museumwerk kost veel tijd, weer te veel tijd. Een strak schema is bitter hard nodig. Om mezelf te redden, om mezelf waar te maken, om dat te doen wat deel uitmaakt van mijn wezen. Weinig mensen willen uit vrije wil verantwoordelijkheid nemen. Veel mensen weten vanaf de wal hoe het allemaal moet. Ik heb geleerd commentaar van me af te laten glijden. Maar soms doet het toch weer pijn, heel even maar. Dan neem ik mezelf onder handen. Wie zijn hoofd boven het maaiveld uitsteekt, loopt nu eenmaal grote kans dat hij eraf gehakt wordt. Dat weet ik langzamerhand. Dus blijf ik doen wat mijn gevoel en verstand mij ingeven. Mijn verstand zegt dat ik het vrijwilligerswerk aan banden moet leggen. Dat wil ik ook, maar de omstandigheden trekken me steeds weer de verkeerde richting op. Ik moet er voor waken, dat het niet te ver gaat, zoals eerder het geval was. Tijd is kostbaar. Het lijkt zo gemakkelijk om de week in te delen in de agenda. Als ik achteraf kijk of het ook echt allemaal gelukt is, dan valt dat nog weleens tegen. Dan blijkt het museumwerk steeds opnieuw de boosdoener te zijn. Ik moet strenger zijn tegen mezelf, mezelf aanpakken: nu schrijven, nu de tijd er voor nemen, nu geen museumwerk. Ik heb het voorzitterschap vorig jaar immers vaarwel gezegd. Mijn wensen werden door de gemeente niet ingewilligd. Na de gemeenteraadsverkiezingen wilde het nieuwe college van burgemeester en wethouders niets weten van een groot museum, terwijl de mogelijkheden er waren. 'U bent te ambitieus!' kreeg ik te horen. Terwijl ik het opschrijf voel ik de woede weer bovenkomen. Ik kreeg een lintje, pleister op de wonde? Nee, zo mag ik dat niet zien. Ik vond het heel leuk. Het was toch het stukje waardering, dat ik nodig bleek te hebben. Het museumwerk ligt me na aan het hart, dat zal altijd wel zo blijven, maar schrijven heeft mijn hart. Tussen die twee tijdrovende activiteiten balanceer ik heen en weer. Het museumwerk zal altijd een vrijwillige activiteit blijven. Maar schrijven, daar wil ik mijn beroep van maken. Liever gezegd, dat is mijn beroep. Beter laat dan nooit.

zondag 6 januari 2008

Dood en leven

Dit zijn heftige dagen. Vera is er niet meer. Het bericht, dat haar lijden voorbij was, gaf me een gevoel van opluchting. Wat bleef, was boosheid, dat een ziekte als Creutzfeld Jacob je zomaar overkomen kan. ' One in a million', staat er bovenaan haar rouwbrief. Ooit tijdens haar leven heeft ze iets gegeten, dat haar lichaam nooit meer heeft verlaten. Wanneer dat geweest is, zullen we wel nooit te weten komen. Was het tijdens een vlugge maaltijd, tijdens een vakantie,of tijdens een romantisch etentje? Was het tien, twintig of dertig jaar geleden? Ze is verraden door haar eigen lichaam, dat zonder dat ze het wist al die jaren ergens die vreselijke ziekte verborgen hield.
Zo moet Bram zijn ziekte ook ervaren. Als verraad. Verraad van een lijf, waarvoor hij altijd zorg heeft gehad; een lijf, dat hij gevoed heeft met het beste van het beste.  Hij probeert terug te slaan. Hij vecht, maar de paniek giert regelmatig door hem heen. Anton probeert hem op te beuren. 'Kop op!' Het helpt niet. Bram wordt er niet beter van. Lichaam en geest, dat zijn twee verschillende dingen.

Als een lichaam niet meer wil, blijft de geest helder. Maar als de geest gebreken vertoont, blijft het lichaam gezond. Het is geen wet van Meden en Perzen, maar als ik om me heen kijk, kun je er bijna van uit gaan. In gedachten zet ik hen allemaal op een rij. Theo, Vera, Bram, en mijn oude vader van 92 jaar. Beter bewijs voor de oneerlijkheid van het leven is er niet. De eerste twee leven niet meer, maar hadden dat nog heel lang gewild. De derde vecht om in leven te blijven, en de vierde is gezond, maar weet het ene moment niet wat hij het vorige moment gedaan, gedacht of gezegd heeft. 
Twee dagen geleden heb ik hem weer opgezocht, mijn vader. Hij is er nog, maar is niet meer de vader van vroeger.
' O, wat fijn dat je er bent. Je bent zo'n lieve meid. Goed dat je er bent. Het gaat niet goed hier. Kijk maar.' Hij wees naar het lege geldkistje, de papiertjes ernaast.
'Ik heb geen geld meer. Kijk maar. En kijk eens, mijn portemonnee is er ook niet meer.'
Hij greep naar de achterzak van zijn broek en trok de voering er uit.
' We gaan straks naar je portemonnee zoeken. Maar eerst ga ik je nieuwjaar wensen. Gelukkig Nieuwjaar, papa. Dat alles maar weer goed mag gaan het komende jaar.'
'Is het dan nieuwjaarsdag? Jij ook een gelukkig nieuwjaar hoor kind. Maar kijk eens, mijn portemonnee zit niet in  mijn zak. Zie je dat?' En weer trok hij de voering van de zak naar buiten.
'Ik heb geen geld meer. Ik zal naar de bank moeten. Ik kan toch naar de bank om geld te halen?'
'Ja hoor.'
'Heb ik dan geen pasje nodig?'
'Nee hoor, ze geloven je op je eerlijke gezicht.'
Zo ging het nog een poosje door, steeds opnieuw. zijn portemonnee was nergens te vinden, hoe ik ook zocht in jaszakken, broeken en laden. Tot ik toevallig iets op de radiator achter de tafel zag liggen. Het zag er zwart en verfrommeld uit. Tussen duim en wijsvinger haalde ik het naar me toe. Het was de portemonnee. Vermoedelijk was hij een keer nat geworden en had hij hem te drogen gelegd. Wie weet hoe lang geleden al.
'Kijk eens, wat ik gevonden heb!'
Geld zat er niet meer in, dus dat moest ik aanvullen. Ik schoof er twintig euro in.
'Wat doe je nou? Jij moet mij geen geld geven! Ik ga morgen naar de bank.'
'Neem dit maar even, dan heb je toch iets bij je als je ergens heen gaat.' 
Ik heb geen geld meer. Ik zal naar de bank moeten. Ik kan toch naar de bank om geld te halen?'
'Ja hoor.'
'Heb ik dan geen pasje nodig?'
'Nee hoor, ze geloven je op je eerlijke gezicht.'
Uiteindelijk wist ik hem af te leiden met een kinderprogramma op de televisie. Hij genoot van de dwergen uit het verhaal van Sneeuwwitje. Echte dwergen waren het.

Het leven zit vol extremen en slingert je van het een naar het ander. Het leven is heftig, maar kan ook mooi en verrassend zijn. Zoals de toverhazelaar, die midden in de winter volop in bloei staat en zich niets aantrekt van de kou. Zo ga ik ook door met leven en haal er uit wat er in zit.

donderdag 3 januari 2008

Januari

De kerstboom is afgebroken. Er is zoveel ellende om ons heen, dat ik de aanblik ervan nauwelijks meer verdragen kon. Het lijkt wel of wij samen een eilandje vormen. Ik sta op het strand en zie op zee het verdriet van hen, die een geliefde verloren of binnenkort zullen verliezen. Wanneer duikt dat monster ook bij ons op? 'Wend je af! Hier is je geluk!' roept Anton. Zijn armen klemmen om me heen en ik zou in hem willen kruipen.
Vorig jaar overleed Ton, medewerkster van het museum. Baarmoederhalskanker. Het leek nog even goed te gaan en toen was ze weg. In oktober kreeg Theo, mijn opvolger als voorzitter van het bestuur, acute leukemie. De dag voor kerst moesten we afscheid van hem nemen. En nu verwacht ik elk moment het bericht dat Vera is overleden. Begin december werd de ziekte van Creutzfeld Jacob bij haar geconstateerd. Dat is de volgende klap voor het museum.
Anton vecht samen met Bram tegen diens ziekte, leverkanker. Zo komt het toch heel dichtbij. Daar staan het lawaai en het onnozele gepraat op de nieuwjaarsreceptie van de gemeente schril tegenover.  Rolf had me overgehaald mee te gaan. Als projectleider voor de herinrichting van het museum kon ik er niet onderuit volgens hem.  Hij stuurde een prachtige kerstkaart, een die je uit kunt klappen en ik gaf toe. Maar de nieuwjaarsreceptie van 2007 had toch de laatste moeten zijn. Het was chaotisch, veel mensen, veel geklets, praatjes waar niemand naar luisterde. Eerlijk is eerlijk, de vorige burgemeester had er bij dergelijke bijeenkomsten de wind onder. Naar haar werd geluisterd. We worstelden ons in de buurt van de wethouder, met wie het museum steeds te maken heeft. Een kort praatje, maar we waren gezien. Natuurlijk ging het over de dood van Theo. Tijdens de tocht door de mensenmassa stond ik plotseling tegenover een andere wethouder. Ze vindt me lastig, mijdt me liever. Een beleefde nieuwjaarswens weerklonk van beide kanten. We feliciteerden elkaar, want we hadden onze taak redelijk snel achter de rug. 
Thuis maakte Anton muziek met Johan.  Was het maar zomer, dan zou ik buiten blijven om van de klanken te genieten. Maar het was koud. De kerstboom moest er aan geloven. Weg ermee. Weg met de kerstmannen. Weg met de kerstballen in de vensterbank. De boom ligt nu op het terras kou te vatten.
Rolf ondertekent straks het bezwaarschrift aan de Mondriaan Stichting. Hij kon weinig toevoegen aan wat ik op papier had gezet. Het is afwachten of men terug wil komen op het besluit het museum geen subsidie te verlenen. De hernieuwde aanvraag aan het VSBfonds gaat vanmiddag ook weg. De subsidieaanvragen hebben me al heel veel tijd gekost. En tot nu toe zonder resultaat.