donderdag 6 mei 2010

Kind

Ze had het een hele tijd geleden al verteld, ze zou naar Castenray. Daar was een samengestelde wedstrijd: dressuur, springen en cross. Waarom daarheen? Waar lag dat? Limburg? Zo ver? Niets voor haar. Ze moest heel vroeg weg, te vroeg voor ons. Max ging met haar mee.
Jarenlang hield ze zich voornamelijk bezig met dressuur. Mooi veilig. Sinds een jaar houdt ze zich vaker met gevaarlijker onderdelen van de paardensport bezig. Springen over hindernissen en crossen door bossen en landerijen, over boomstammen en waterplassen. Niet bepaald een sport waar je als moeder rustig bij blijft.
Om zes uur waren ze vertrokken, want het was twee uur rijden. We vonden op de website van het paardengebeuren hoe laat ze aan de beurt was voor de verschillende onderdelen. Lange lijsten met namen. Het lijkt wel of heel Nederland paard rijdt. Ik smste: ‘Veel succes!’
Het bleef stil. Nog maar even wachten dan maar. Misschien was het programma veranderd? Opkomende ongerustheid. Zee moest nu toch klaar zijn met alles? Was alles wel goed?
Ik waagde een sms:’Hoe is het gegaan?’
Gelukkig, antwoord: ‘Geen idee. Eerste na dressuur. Ging super. Een weigering en twee balken met springen. Foutloos cross. Wel tijdfouten. Bijna op de kop eraf. Dus toen maar iets rustiger aan gedaan.. Nu schuilen in de tent. Het stort hier.’
Opgelucht mijn antwoord:‘Wat een waaghals ben jij. Van wie heb je dat?’
Geen reactie.
Dan, eindelijk, weer een sms: ‘Vierde!’
Heel mooi. Al was ze laatste, ze had alles zonder kleerscheuren of erger doorstaan. Op de terugweg vertelde ze vanuit de auto hoe het allemaal geweest was. Haar vrolijke stem, zo heerlijk om naar te luisteren. Daar dompel ik mezelf in onder zonder te weten wat ze allemaal zegt.
‘Rijdt Max nu of jij?’
‘Nee, ik.’
Een paar uur later de volgende sms: ’Weer veilig thuis!’
Rust tot de volgende wedstrijd.

dinsdag 4 mei 2010

Nestdrang






Met mijn armen vol strijkgoed liep ik het kamertje in waar de strijkplank op me stond te wachten. Vanuit mijn ooghoek zag ik beweging, gefladder bij het raam, toen niets meer. Het luikje aan de buitenkant was bijna dicht, van de haak losgeschoten door de wind. Op de vensterbank tussen het raam en het luik lagen slordige takken, in elkaar verwerkt tot een nest. Het was een vogel geweest, geschrokken van mijn bewegingen. Wat een wonderlijke plek voor een nestje.
De dagen daarna hielden Anton en ik het nest in de gaten. Het was een merel. Omdat ze steeds opvloog als ze me zag verhuisde ik de strijkplank naar een andere plek in huis.
Buiten werd het koud en guur. Elke keer als we boven kwamen loerden we door de deur van het kamertje naar de vensterbank of alles daar nog goed was. Op een dag was het luik open gewaaid. Het nestje met moeder merel lag open en bloot. Ik was alleen thuis, sjouwde de trap uit de schuur, zette hem uit onder het raam en klom erop. Het was te hoog. Ik kon er nauwelijks bij, wiebelde zonder houvast heen en weer maar wist het luik wel weer dicht te duwen.
‘Straks hang ik hier aan de vensterbank. En dat voor een merel.’
Ik wist dat het onzinnig was wat ik deed, hoorde al de verwijten van Anton en de kinderen als ik met een gebroken been of nog erger in het ziekenhuis lag en daalde weer af. Met een zucht van verlichting stond ik even later met beide benen op de grond en keek omhoog. Het luik stond weer open.
’s Avonds was Anton thuis en probeerde het opnieuw. Hij had de ladder genomen in plaats van de trap. Het lukte hem het luik in gesloten stand met tuindraad vast te maken aan de scharnieren van het andere luik. De merel had weer wat beschutting.
Een paar dagen later werden we beloond voor de rust die we de vogel hadden gegeven. Er lag een eitje, prachtig mintgroen. De volgende dag weer een, en weer een. De dag erna de vierde. Moeder merel zat er vaak bovenop. Als ze er even niet was zei Anton: ‘Ma is naar Macdonalds.’
Pa merel zagen we pas toen de eitjes uitgekomen waren. Met zijn knalgele, grote snavel duwde hij wormpjes in de vier openstaande bekjes. De kale lijfjes haalden heel snel adem en wriemelden tegen elkaar. De kopjes wiebelden op de dunne halsjes. Het waren vier wondertjes daar op onze vensterbank. En ze groeiden als kool. Moeder schurkte heen en weer met haar lijfje om ze allemaal onder haar vleugels te krijgen.
Na een week waren er nog maar drie. Ik zocht op de grond onder het raam, maar vond niets. Was dat de zwakste geweest? Was het vierde vogeltje uit het nest gezet?
Ik zie nu geen kale lijfjes meer, alleen veertjes die heen en weer bewegen op de wind. De oogjes zijn kleine, zwarte speldenknopjes, die me rustig aankijken. Het wachten is op het moment dat ze uitvliegen en dat zal niet lang meer duren.
Dank jullie wel, ma en pa merel, dat jullie de kinderen aan ons toevertrouwden.

Oude spullen

Ik ben gek op stoelen in allerlei vormen. Maar het huis is vol. Er kunnen geen rare stoeltjes meer bij. Op veilingen kom je ze nog wel eens tegen, van die bijzondere modelletjes, of grappige tafeltjes. Dan moet ik me inhouden. Nee, geen stoelen meer. Ik richtte me bij de laatste veiling, georganiseerd door de mannenclub van Anton, meer op servieswerk, mijn andere hobby. Borden zijn iets gemakkelijker te vervoeren dan stoelen, ook al staan de kasten vol.
Het werd een doos kerstspullen vanwege de aardige bordjes die in de doos zaten. Ik zit nu zes euro armer opgescheept met een gouden engel van beschilderd piepschuim en zeven snoeren kerstboomlampjes, voor de hele familie. De rest verdween meteen in de vuilnisbak, net als de gereedschapsdoos die me tegelijk met de aankoop in de maag werd gesplitst. ‘Die kist gereedschap doen we er even bij.’ Schroefjes uit 1965, gekocht bij V&D in Den Haag. Alles was verroest, op een enkel tangetje na. De afvalcontainer zal behoorlijk zwaar wegen als we hem de volgende keer aan de straat zetten.
Anton had begerig staan kijken naar een doos met meccanospullen. Mooi cadeau voor een vriend die dat oude speelgoed spaart. Mijn biednummer ging een paar keer omhoog, tot ik begreep dat Anton aan de andere kant van de zaal ook aan het bieden was, zonder biednummer, maar dat maakte kennelijk niets uit. Vijftien euro. Dat had dus minder kunnen zijn.
En er stond een doos dinky toys, waar Anton zijn zinnen op had gezet. Tot mijn verbazing bood hij er niet op. Dan ik maar. Een paar maal stak ik mijn hand op tot het me te duur werd. Onze buurman ging ermee aan de haal.
‘Waarom bood je nou niet?’vroeg ik later.
‘Nee, ik had met de buurman afgesproken dat hij zou bieden. Vanavond delen we de inhoud van de doos en verrekenen we de boel.’
‘Dan heb ik de prijs alleen maar opgedreven!’
Zal hij de doos meccano toch zelf houden? De verleiding is groot zag ik. Er moeten veel jeugdherinneringen door zijn hoofd gespeeld hebben toen hij de doos uitpakte.
En zo hebben we er weer oude spullen bij, terwijl ik bezig was op te ruimen.