maandag 15 februari 2010

Dromen

Diep weggedoken in mijn capuchon loop ik met de honden over de es. Die capuchon vangt allerlei geluiden op die normaal niet zo sterk doordringen. Geruis en gesis van verkeer. Af en toe denk ik dat achter mij een auto aankomt, kijk schichtig om. Nee, ik heb me vergist.
Het is koud, bitter koud. Alleen mijn neus en mijn vingers hebben er last van. Mijn jas is net een dekbed, daar dringt geen kou doorheen. Nikka mag los, rent zich warm. Wopke blijft aan de lijn om te voorkomen dat ik minstens een kwartier op hem moet staan wachten. Dat is in deze kou geen pretje.
De witte wereld is mooi, maar ik verlang naar het groen van het voorjaar. Ik wil met mijn handen in de aarde wroeten, met mijn neus bijna op de grond al die jonge plantjes de grond uitkijken. Alleen al daaraan denken is genieten. Je kunt het bijna met een zwangerschap vergelijken. Dat is ook lang wachten en dromen hoe het zal zijn.
Verlangens en dromen zijn in de ogen van onze grote kinderen te lezen. Toekomstdromen. De stralende ogen van Mieke spreken boekdelen. Bij die glans kunnen wij alleen maar stil gelukkig zijn. En ik klim met Michelle de zolder op: ‘Ik heb de wieg nog waar Marius in gelegen heeft,’ heb ik tegen haar gezegd. Ze wil hem zien. Het leven blijft spannend; het loopt niet altijd zoals je zou willen, niet altijd zoals je gedacht hebt, maar dromen is niet verboden, voor niemand.

donderdag 11 februari 2010

De Tuinen van Charles

De honden zijn naar hun hotel. Ze vermaken zich daar wel. En wij nemen de trein naar Haarlem. Het is de laatste dag van mijn vrij-reizenkaartje en ik wil het niet laten verlopen. Gemopper en protesten van de kant van Anton, maar hij gaat mee. Hij krijgt 40% korting op zijn treinkaartje vanwege mijn voordeelurenkaart. Hij mag nu eens een keer met mij mee en niet andersom. De treinreis verloopt voorspoedig, zij het wel met een hoog grijzekoppiesgehalte. Als reactie daarop bestudeert Anton de Next van de eerste tot de laatste letter en voelt zich een halve eeuw jonger dan al die anderen.
Verlangend naar koffie zoeken we in Haarlem de oude stationsrestauratie, maar helaas. Dat is niet meer wat het voorheen was. Verder dan maar door de kou, naar Brinkman tegenover de kerk. Koffie en geitenkaas op donker brood met rucola, honing en pijnboompitten. Ik zwicht altijd voor geitenkaas. Weer de kou in. We komen per slot van rekening voor het Teylers museum. De museumkaart die ik Anton na enkele jaren voorbewerking opgedrongen heb wordt nu uitbundig geprezen. We zien de geweldige collectie instrumenten, ondergaan de magie ervan. De zaal met de ouderwetse vitrinekasten, de prachtige vloer, het plafond. Hier mag je nooit iets aan veranderen; dat zou museumschennis zijn. Maar we komen voor de tentoonstelling over de tuinen van Charles. Tuinen van Charles en van een paar koningen. Charles gaf opdracht tot het maken van aquarellen van bloemen uit zijn tuin. Ze zijn kort geleden gemaakt, in 2007 en 2008, maar hebben eeuwigheidswaarde net als die andere eeuwenoude bloemenprenten. Vol bewondering lopen we langs al die prachtige tekeningen. Het is druk. De bezoekers hebben een hoog tuinclubgehalte. Bij de film over de tuinen van Highgrove moeten we staan en verwonderen ons over het kostuum van Charles, smetteloos wit. Een echte tuinman houdt dat niet lang schoon.
Tweede punt op ons programma: een winkel met modelauto’s op drie huizen van het Teylers museum. De teleurstelling, gesloten. De volgende dag pas weer open. Dat scheelt zeker een uur weet ik uit ervaring.
Het is koud in Haarlem, en stil, heel stil. In de boekwinkel is het warm, maar we willen verder. Aangetrokken door het affiche van Judith Leyster lopen we het Frans Halsmuseum binnen. Ze leefde in de 17de eeuw en schilderde prachtig, kleurrijk, vrolijk. In die tijd als vrouw van schilderen je beroep maken, dan heb je lef. Maar ze trouwde en na haar huwelijk schilderde ze nauwelijks meer. Ze trok zich terug op de achtergrond omdat de carrière van haar eveneens schilderende echtgenoot belangrijker was dan die van haar. Toch niet genoeg lef. Ik veroordeel die verspilling van talent, maar begrijp haar. Ze was net als ik; man en kinderen gaan altijd voor.
Op de terugweg stappen we in Amersfoort de trein uit, willen eten bij Perron 4/5. Helaas, dat hadden we moeten reserveren. Even doorstappen. We halen nog net de trein. Bijna aan ons eindpunt moeten we uit de intercity om vijf minuten later op hetzelfde perron de stoptrein te nemen. Op mijn computeruitdraai van de treinreis staat dat we op perron 1b moeten zijn. Het perron is lang.
‘Staat daar een b? Ik kan het van hier niet lezen.’
‘Ja, dat is een b.’
We komen dichterbij.
‘Het is een a.'
Op hetzelfde moment komt ons een trein tegemoet.
'Wat voor trein is dat?’ Anton wijst. De trein buigt af naar het perron, naar gedeelte b. Even kijken we elkaar aan, gaan dan hollen. Anton rent harder dan ik. Ik probeer nog harder.
‘We wachten op de volgende!’ roep ik tegen hem.
‘Zijn hart!’ roep ik van binnen.
De snerpende fluit van de conducteur. Anton is bij de trein, drukt op de knop om de deuren te openen. Ze gaan open, we hijsen ons naar binnen en vallen buiten adem neer op de eerste stoelen die we zien.
‘Gaat het goed?’ vraag ik als ik weer iets kan formuleren.
‘Prima. Nergens last van.’
Hij heeft zich eerder van de spurt hersteld dan ik.Als we uit de trein stappen gaat het sneeuwen. Het is ijzig koud. Even later worden we warm van de mosterdsoep van De Zwaan en van elkaar.

donderdag 4 februari 2010

Kapotte televisie

Vierennegentig jaar is mijn vader. Zijn geest laat het afweten, maar hij herkent me nog steeds. Annie heeft gebeld dat zijn televisie kapot is. Het kan best; het is een oud ding. Toen ik laatst op bezoek was haperde hij ook. Ik kijk naar Anton, Anton kijkt naar mij. We vrezen hetzelfde: hoe leren we hem met een nieuwe tv omgaan? We stellen het ons voor, weten al wel hoe het zal gaan. Steeds weer opnieuw zullen we het moeten vertellen, alsof we een act repeteren. De afstandsbediening wordt het grootste probleem, want die raakt hij kwijt, zoals alles in zijn kamer zoek raakt.
We staan bij lange rijen televisies.
‘Zijn er met een knop om aan te zetten?’
‘Nee, mevrouw. Die bestaan niet meer.’
We kiezen een redelijk groot toestel. De achterbank van de auto gaat plat, nu kan ook het steekwagentje mee.
‘Wat is dat?’ Verwonderde ogen.
‘Een nieuwe televisie.’
‘Een nieuwe televisie? Maar die doet het nog goed.’
‘De zuster zei dat hij kapot was.’
‘Nee, hoor, kijk maar.’
Hij zet het apparaat aan. Er komt beeld. Beeld met sneeuw, dat wel, maar er is beeld.
‘We gaan hem toch maar omwisselen. Dan heb je in ieder geval een goed ding.’
We zetten de oude, loodzware tv op de tafel. De nieuwe is snel geïnstalleerd.
‘Je moet wel even zeggen hoe ik hem aan moet zetten.’
‘Dat gaan we nu doen.’
De instructie. Hij lijkt het te begrijpen.
Anton heeft een tas vol gereedschap meegenomen en allerlei linten, koorden. We kiezen een plat lint van stevig plastic. Het ene uiteinde lijmt hij aan de afstandsbediening, jaagt er ook nog een schroefje doorheen. Het andere uiteinde schroeft hij vast aan het tafeltje dat vlak bij zijn stoel staat.
‘Wat is dat voor een ding?’
Hij wijst naar het steekwagentje.
‘Kon dat in de auto?’
‘Ja hoor.’
‘In mijn auto zou dat niet passen.’
Als hij van zijn verbazing bekomen is ziet hij de nieuwe tv weer staan.
‘Wat is dat? Een nieuwe tv?’
‘De oude is kapot.’
‘Nee die is niet kapot.’
Opnieuw legt Anton uit hoe alles werkt. En weer, en weer. Ik schrijf het op losse vellen. Twee keer. We plakken het ene vel op het tafeltje en het andere op het kastje bij de voet van de tv.
Hij gaat even naar de badkamer. Als hij weer binnen komt kijkt hij vol verbazing naar de oude televisie op de tafel.
‘Wat is dat nou? Waarom staat de televisie daar? Is hij kapot?’
‘Ja. Je tv is kapot.’
‘En daar staat een nieuwe!’
Zijn ogen gaan van het ene toestel naar het andere.
‘Dan mag je wel eens vertellen hoe ik hem aan moet zetten.’
We beginnen opnieuw.