zondag 14 augustus 2011

Balkon

Mijn oude vader is verhuisd, opnieuw verhuisd. Hij woont nu in een splinternieuw verzorgingshuis.
'Ik ben ook al 89!'
'95'.
'Ben ik al 95? Dat is oud!'
Hij moet wennen in zijn nieuwe omgeving. Deze verhuizing heeft hem geen goed gedaan. Zijn gehoor was al heel slecht. Nu hoort hij nog minder omdat het zo hol klinkt in zijn kamer. Een drie meter hoog plafond, volgens de nieuwste voorschriften, doet daar geen goed aan.
'Het is hier niet gezellig,' zegt hij.
Om de deur naar de gang te openen moet hij zijn hand tegen een knop aanhouden. Die knop zit een meter van de deur vandaan. Hij begrijpt het niet, timmert op de deur dat hij er uit wil. Hij kent alleen deuren met deurkrukken.
We bezoeken hem vaak die eerste weken, zien hem bleek en meer verward. De grammofoonplaat blijft nog langer in dezelfde groef staan dan anders. En bij elk bezoek ruim ik zijn bureau op, vind zijn hoorapparaat onderin een doos, een kop en schotel in een lade.
Al weken is het slecht weer. Als op een dag plotseling heerlijk de zon schijnt nemen we hem mee naar het balkon aan het eind van de gang. De deur is gesloten. Hoe moet die open? Een meisje komt helpen, weet eerst ook niet goed hoe die deur open moet. Links naast de deuren de deurcode intoetsen en dan twee meter verder het deurslot open doen met een sleutel. Dat lukt je nooit in je eentje. Daarvoor moet je altijd met z'n tweeën zijn. De deur wordt aan de onderkant vastgezet met twee zware keggen. Zo kan hij niet dichtvallen.
De oude man geniet in de zon, tussen ons in.
'Ik zou mijn zonnebril wel op moeten zetten,' zegt hij.
Dat is waar ook, die zat in het zakje van zijn overhemd en ligt nog op de wasmachine; volgende keer meenemen. We kijken uit op graafmachines die zand van de ene kant naar de andere verplaatsen, een weg waar af en toe auto's overheen rijden, gebouwen in wording, in de verte rijdt het lokale treintje.
'Wat een mooie natuur hier, daar hou ik van.'
Dan zet hij de grammofoonplaat weer aan.
'Hoe is het met de kinderen? Zijn ze al getrouwd? Wat doet Mieke? Wat doet Marius?' Steeds opnieuw dezelfde vragen, dezelfde antwoorden. Dan horen we een klap achter ons. De deur is dichtgevallen. Anton gaat kijken, ziet Frans weglopen in de gang. Frans weet het niet meer. Hij loopt hele dagen alle gangen van het verzorgingshuis door, voor zover hij die betreden mag. De keggen liggen schots en scheef op de betonvloer van het balkon. Frans heeft ze opzij geschopt.
Daar zitten we, opgesloten op het balkon. We zouden de noodtrap kunnen gebruiken, maar de oude baas krijgen we die trap niet meer af. We blijven nog maar een tijdje zitten. Misschien doet iemand die deur weer open. Anton gluurt af en toe door de deurramen of hij iemand ziet die ons kan bevrijden. Niemand te zien, helemaal niemand.
'De telefoon!' bedenk ik. Oei, die had ik op moeten laden, bijna leeg. En heb ik het telefoonnummer van het nieuwe gebouw? Dat is ook veranderd. Ja, dat heb ik pas veranderd en opgeslagen. De telefoon doet het nog.
'Joyce, we zitten opgesloten op het balkon. De deur is dichtgevallen.'
Het meisje barst in lachen uit. Ze zit in de huiskamer aan de andere kant van de muur, maar kan ons van daaruit niet zien. Schaterlachend roept ze een stagiere die haar moet helpen de deur weer open te doen.
De oude baas heeft niets gemerkt, loopt gedwee tussen ons in terug de gang in op weg naar zijn kamer.
'Woon ik hier? Ik ben hier nog nooit geweest. Ja, dat is mijn bureau.'
We nemen afscheid. Onderweg naar huis vragen we ons af wie het zijn, de mensen die dit gebouw ontworpen hebben. Jonge mensen waarschijnlijk die zich niet voor kunnen stellen hoe het is om te leven in een vergeten geest.

vrijdag 5 augustus 2011

Muziek in de manege


In Oostenrijk staat een kasteel. Er staan een heleboel kastelen, maar die van Feistritz am Wechsel is een heel bijzondere. Het kijkt uit over het dorp Feistritz en het dal van het riviertje de Wechsel. En in en om het kasteel wordt muziek gemaakt, geschilderd en gezongen. De erbij horende manege, de Alte Reitschule, is gerestaureerd en wordt gebruikt voor concerten. Elke zomer is er een concert voor kinderen. Voor kinderen? De grote mensen genieten misschien nog meer dan de kleintjes. Een paar weken geleden was er een violiste, Iris heet ze, Iris Hagen, de dochter van Jo Juda, die concertmeester was van het Concertgebouworkest. Ze vertelde over een stiertje. Hij leidde een heerlijk leven in de wei, snuffelde aan alle bloemen en sprong vrolijk in het rond. Als hij moe was ging hij onder de boom in de schaduw liggen.
Dit was het begin van een heleboel dierenverhalen. Links en rechts van het podium stonden schildersezels. Iris wees er naar. 'Kom maar,' zei ze tegen de kinderen in de zaal. 'Ga de dieren maar tekenen.' Vanuit de zaal zagen en hoorden we de dieren van het Carnaval des Animaux voorbij komen.
Links voor ons zat een jongetje van een jaar of acht. Zijn vader vertaalde in gebarentaal wat er op het toneel verteld werd. Gespannen keek hij zijn vader aan om het verhaal van het toneel zo goed mogelijk te begrijpen. 'Ga maar schilderen, kijk, de andere kinderen doen het ook.' Het kind schudde van nee. ' Toe maar.' En daar ging hij. De vader in de zaal bleef gebaren maken naar het kind op het podium. Het kind antwoordde, vroeg met zijn handen wat de vader bedoelde. En hij tekende. De zaal bestond niet voor hem. Er waren alleen hij, de vader en de schildersezel. Na het stiertje kwam de haan, dan de kippen, de eerste violist, Lucas Hagen legde een ei, de schildpad, de ezel, de olifant, de beer. Het ging te vlug voor het jongetje. Hij was nog niet klaar met het ene beest en dan moest er al weer een ander beest getekend worden.
We konden van een aantal kinderen zien wat ze tekenden, zagen heel kleine beestjes op grote vellen wit papier. Maar ook een grote beer met geweldige klauwen, getekend door een klein meisje in een roze vestje en een paars jurkje met stroken. Wat het jongetje tekende konden we niet zien. Hij probeerde het bij te houden. Het lukte niet, hij gaf het op, zat met tranen weer naast zijn vader. Een ander jongetje liep naar de schildersezel, gluurde op het tekenblad en proestte het uit. Schamper lachend liep hij terug naar zijn plaats. Heeft het dove jongetje dat gezien? Even later stond hij opnieuw achter de schildersezel, samen met zijn vader. Hij ging door waar hij gebleven was. De hond, de kat, de zwaan. Handgebaren van hem, van zijn vader, het grijze haar gebogen naar het blonde kind, de kinderhand om de houten rand van de ezel voor beter houvast. Ook toen alle kinderen weer in de zaal zaten bleef hij door tekenen. De vader liet hem begaan, ging zelf weer zitten. Nog wat gebaren over en weer, zonder geluid, zonder de muziek te verstoren. Tot alles voorbij was.
Voor dit kind geen kraaiende haan of kakelende kippen, geen fagot als brombeer, geen zingende katten, geen zingende zwaan, misschien alleen wat trillingen. Gebaren, papier, potloden, dat wel, maar geen muziek.