maandag 16 augustus 2010

Zakmes

Zakmes

Hij is al een paar maanden zijn zakmes kwijt.
‘Afwezig: mouwophouders, zakmes, zakkam…’
Het staat allemaal op een briefje dat op het tafeltje naast hem ligt. En als ik alle rondzwervende papiertjes aan het opruimen ben kom ik er altijd nog een paar tegen met dezelfde tekst. Het zijn geen kostbaarheden. De mouwophouders en de zakkam heb ik weer aangevuld, het zakmes nog niet. Tot een van de verzorgsters me erover aanspreekt.
‘Hij zegt dat hij zijn zakmes kwijt is. Had hij een zakmes?’
‘ Ja, maar hij raakt het steeds kwijt. Ik koop wel weer een nieuw.’
Het rommelwinkeltje dicht bij ons in de buurt ziet me graag komen. De eigenares komt zo mooi van haar voorraadje zakmessen af. Duur zijn ze niet. Voor vijf euro kan ik mijn vader weer een nieuw mes geven. En er staat ook nog een plaatje op.
Hij slaapt als ik bij hem kom. Voorzichtig aai ik hem over zijn hand tot hij wakker wordt.
‘O, dat is een verrassing. Ik kan je niet missen hoor. Jij bent toch mijn vrouw?’
‘Nee, ik ben je dochter.’
‘O,ja. Is ze allang dood?’
‘Ja, vijftien jaar.’
‘Hoe heette ze?’
Ik noem haar naam.
‘Dat weet ik nou toch niet meer. Maar ja, ik ben ook negenentachtig!’
‘Vierennegentig.’
‘Nee, je doet er zomaar vijf bij.’
‘Kijk eens wat ik voor je heb!’
Triomfantelijk houd ik het zakmes voor zijn neus.
‘O, jij bent me toch een meid. Waar heb je die gevonden?’
‘Die is voor jou.’
Gretig pakt hij het zakmes aan, begint eraan te peuteren. Hij krijgt hem tot mijn grote schrik open. Dat is hem bij de vorige messen nooit gelukt
‘Doe maar gauw dicht, dat is veel te gevaarlijk. Stop hem maar in je zak.’
‘Wat ben ik daar blij mee kind.’
Het zakmes verdwijnt in zijn zak.
Er ligt post op het bijzettafeltje naast hem.
‘Heb je post gekregen?’
‘Ja, kijk.’
Hij haalt omzichtig de kaart uit de enveloppe en begint hem te lezen.
‘Gefeliciteerd met uw verhuizing. Fijn dat u nu zo dicht bij uw dochter woont.’
Verbaasd kijkt hij naar me op.
‘Ben ik verhuisd? Daar weet ik niks van.’
‘Je woont nu vlak bij ons. Dat is veel beter.’
‘Woon ik hier al lang?’
‘Drie weken.’
‘Maar het is toch gek dat ik daar niks meer van weet.’
Hij rommelt met de envelop, haalt er een briefje uit.
‘Mouwophouders zoek. Zakmes zoek.’
Verbaasd voelt hij aan de mouwophouders om zijn armen. De zuster heeft ze kennelijk weer gevonden.
‘Maar ik heb toch mouwophouders? Die zijn helemaal niet zoek!’
Hij zwijgt even, lijkt na te denken.
‘Zakmes zoek.’
Hij buigt zich opzij in zijn stoel om zijn hand in zijn broekzak te kunnen steken. Even later begint zijn gezicht te stralen. Het zakmes blinkt in zijn hand.
‘Ik heb een zakmes. Zie je wel. Waarom staat er dan dat het kwijt is?’
Hij stopt het weer in zijn zak.
‘Streep het dan maar door op je briefje.’
Hij grijpt de pen die in de V aan de rand van zijn pullover geklemd zit en zet een kruisje achter het woord mouwophouders en een kruisje achter het woord zakmes. Dan legt hij het papiertje weer naast zich neer.
‘Heb je een goede reis gehad?’
‘Ja, hoor, ik ben met de fiets.’
‘Met de fiets!?’
‘Ja, het is heel dichtbij.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Daar snap ik niks van.’
Het onderwerp wordt niet verder uitgekauwd omdat zijn oog op het papiertje valt. Hij pakt het op, begint te lezen.
‘Mouwophouders zoek.’
Zijn vrije hand pakt de mouwophouder om zijn arm.
‘Ik heb toch mouwophouders? Zakmes zoek.’
Weer een greep in zijn broekzak. Het mes komt te voorschijn.
‘Ik heb toch een zakmes?’
‘Ja, gooi het briefje maar weg.’
Ik pak het van hem aan en gooi het in de prullenmand.
‘Kom, we gaan nog even wandelen. Het is heerlijk weer buiten. Hier is je rollator.’
‘Ik gebruik nooit zo’n ding!’
‘Doe het toch maar. Dat loopt veel gemakkelijker.’
Gewillig laat hij zich meenemen.