zondag 14 augustus 2011

Balkon

Mijn oude vader is verhuisd, opnieuw verhuisd. Hij woont nu in een splinternieuw verzorgingshuis.
'Ik ben ook al 89!'
'95'.
'Ben ik al 95? Dat is oud!'
Hij moet wennen in zijn nieuwe omgeving. Deze verhuizing heeft hem geen goed gedaan. Zijn gehoor was al heel slecht. Nu hoort hij nog minder omdat het zo hol klinkt in zijn kamer. Een drie meter hoog plafond, volgens de nieuwste voorschriften, doet daar geen goed aan.
'Het is hier niet gezellig,' zegt hij.
Om de deur naar de gang te openen moet hij zijn hand tegen een knop aanhouden. Die knop zit een meter van de deur vandaan. Hij begrijpt het niet, timmert op de deur dat hij er uit wil. Hij kent alleen deuren met deurkrukken.
We bezoeken hem vaak die eerste weken, zien hem bleek en meer verward. De grammofoonplaat blijft nog langer in dezelfde groef staan dan anders. En bij elk bezoek ruim ik zijn bureau op, vind zijn hoorapparaat onderin een doos, een kop en schotel in een lade.
Al weken is het slecht weer. Als op een dag plotseling heerlijk de zon schijnt nemen we hem mee naar het balkon aan het eind van de gang. De deur is gesloten. Hoe moet die open? Een meisje komt helpen, weet eerst ook niet goed hoe die deur open moet. Links naast de deuren de deurcode intoetsen en dan twee meter verder het deurslot open doen met een sleutel. Dat lukt je nooit in je eentje. Daarvoor moet je altijd met z'n tweeën zijn. De deur wordt aan de onderkant vastgezet met twee zware keggen. Zo kan hij niet dichtvallen.
De oude man geniet in de zon, tussen ons in.
'Ik zou mijn zonnebril wel op moeten zetten,' zegt hij.
Dat is waar ook, die zat in het zakje van zijn overhemd en ligt nog op de wasmachine; volgende keer meenemen. We kijken uit op graafmachines die zand van de ene kant naar de andere verplaatsen, een weg waar af en toe auto's overheen rijden, gebouwen in wording, in de verte rijdt het lokale treintje.
'Wat een mooie natuur hier, daar hou ik van.'
Dan zet hij de grammofoonplaat weer aan.
'Hoe is het met de kinderen? Zijn ze al getrouwd? Wat doet Mieke? Wat doet Marius?' Steeds opnieuw dezelfde vragen, dezelfde antwoorden. Dan horen we een klap achter ons. De deur is dichtgevallen. Anton gaat kijken, ziet Frans weglopen in de gang. Frans weet het niet meer. Hij loopt hele dagen alle gangen van het verzorgingshuis door, voor zover hij die betreden mag. De keggen liggen schots en scheef op de betonvloer van het balkon. Frans heeft ze opzij geschopt.
Daar zitten we, opgesloten op het balkon. We zouden de noodtrap kunnen gebruiken, maar de oude baas krijgen we die trap niet meer af. We blijven nog maar een tijdje zitten. Misschien doet iemand die deur weer open. Anton gluurt af en toe door de deurramen of hij iemand ziet die ons kan bevrijden. Niemand te zien, helemaal niemand.
'De telefoon!' bedenk ik. Oei, die had ik op moeten laden, bijna leeg. En heb ik het telefoonnummer van het nieuwe gebouw? Dat is ook veranderd. Ja, dat heb ik pas veranderd en opgeslagen. De telefoon doet het nog.
'Joyce, we zitten opgesloten op het balkon. De deur is dichtgevallen.'
Het meisje barst in lachen uit. Ze zit in de huiskamer aan de andere kant van de muur, maar kan ons van daaruit niet zien. Schaterlachend roept ze een stagiere die haar moet helpen de deur weer open te doen.
De oude baas heeft niets gemerkt, loopt gedwee tussen ons in terug de gang in op weg naar zijn kamer.
'Woon ik hier? Ik ben hier nog nooit geweest. Ja, dat is mijn bureau.'
We nemen afscheid. Onderweg naar huis vragen we ons af wie het zijn, de mensen die dit gebouw ontworpen hebben. Jonge mensen waarschijnlijk die zich niet voor kunnen stellen hoe het is om te leven in een vergeten geest.

vrijdag 5 augustus 2011

Muziek in de manege


In Oostenrijk staat een kasteel. Er staan een heleboel kastelen, maar die van Feistritz am Wechsel is een heel bijzondere. Het kijkt uit over het dorp Feistritz en het dal van het riviertje de Wechsel. En in en om het kasteel wordt muziek gemaakt, geschilderd en gezongen. De erbij horende manege, de Alte Reitschule, is gerestaureerd en wordt gebruikt voor concerten. Elke zomer is er een concert voor kinderen. Voor kinderen? De grote mensen genieten misschien nog meer dan de kleintjes. Een paar weken geleden was er een violiste, Iris heet ze, Iris Hagen, de dochter van Jo Juda, die concertmeester was van het Concertgebouworkest. Ze vertelde over een stiertje. Hij leidde een heerlijk leven in de wei, snuffelde aan alle bloemen en sprong vrolijk in het rond. Als hij moe was ging hij onder de boom in de schaduw liggen.
Dit was het begin van een heleboel dierenverhalen. Links en rechts van het podium stonden schildersezels. Iris wees er naar. 'Kom maar,' zei ze tegen de kinderen in de zaal. 'Ga de dieren maar tekenen.' Vanuit de zaal zagen en hoorden we de dieren van het Carnaval des Animaux voorbij komen.
Links voor ons zat een jongetje van een jaar of acht. Zijn vader vertaalde in gebarentaal wat er op het toneel verteld werd. Gespannen keek hij zijn vader aan om het verhaal van het toneel zo goed mogelijk te begrijpen. 'Ga maar schilderen, kijk, de andere kinderen doen het ook.' Het kind schudde van nee. ' Toe maar.' En daar ging hij. De vader in de zaal bleef gebaren maken naar het kind op het podium. Het kind antwoordde, vroeg met zijn handen wat de vader bedoelde. En hij tekende. De zaal bestond niet voor hem. Er waren alleen hij, de vader en de schildersezel. Na het stiertje kwam de haan, dan de kippen, de eerste violist, Lucas Hagen legde een ei, de schildpad, de ezel, de olifant, de beer. Het ging te vlug voor het jongetje. Hij was nog niet klaar met het ene beest en dan moest er al weer een ander beest getekend worden.
We konden van een aantal kinderen zien wat ze tekenden, zagen heel kleine beestjes op grote vellen wit papier. Maar ook een grote beer met geweldige klauwen, getekend door een klein meisje in een roze vestje en een paars jurkje met stroken. Wat het jongetje tekende konden we niet zien. Hij probeerde het bij te houden. Het lukte niet, hij gaf het op, zat met tranen weer naast zijn vader. Een ander jongetje liep naar de schildersezel, gluurde op het tekenblad en proestte het uit. Schamper lachend liep hij terug naar zijn plaats. Heeft het dove jongetje dat gezien? Even later stond hij opnieuw achter de schildersezel, samen met zijn vader. Hij ging door waar hij gebleven was. De hond, de kat, de zwaan. Handgebaren van hem, van zijn vader, het grijze haar gebogen naar het blonde kind, de kinderhand om de houten rand van de ezel voor beter houvast. Ook toen alle kinderen weer in de zaal zaten bleef hij door tekenen. De vader liet hem begaan, ging zelf weer zitten. Nog wat gebaren over en weer, zonder geluid, zonder de muziek te verstoren. Tot alles voorbij was.
Voor dit kind geen kraaiende haan of kakelende kippen, geen fagot als brombeer, geen zingende katten, geen zingende zwaan, misschien alleen wat trillingen. Gebaren, papier, potloden, dat wel, maar geen muziek.

donderdag 9 juni 2011

Streepjes

De zwarte mees wacht op de tak van de catalpa tot ik ben gaan zitten. Dan pas durft hij door het ronde gat zijn kinderen te bezoeken. Een paar maanden geleden heeft hij het gat groter gemaakt. Het was niet naar zijn zin. Hevig tikkend op de rand stootte hij er steeds stukjes hout af. De rand van het gat zag er in het begin gehavend uit, maar is nu glad en de opening is weer mooi rond. En als je goed luistert hoor je de kleintjes van de zwarte mees om eten schreeuwen. Pa komt weer naar buiten en dan is het de beurt aan ma mees. Ze vliegen af en aan. Wat zijn ze druk. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Alle nestkastjes in de tuin zitten vol jonge vogels. Het is een vruchtbaar voorjaar. Niet alleen in de vogelwereld. Ik zie de laatste tijd steeds meer dikke buiken en mijn ogen glijden over al die leuke babyspulletjes in de winkels, waar ik jarenlang niet naar om heb gekeken. Michelle is zwanger, Marius wordt vader. De blik in zijn ogen, blij, maar ook verschrikt, met iets erin van: wat heb ik nu gedaan? Ik zal dat moment niet gauw vergeten. Ze waren een paar dagen bij ons op ons vakantieadres. Michelle voelde zich niet zo lekker, had vermoedens dat er misschien iets aan de hand was.
‘Is hier ook een drogist?’
‘Vast wel. We komen er wel een tegen als we gaan wandelen.’
In het dorp was ze ineens in een winkel verdwenen, kwam even later te voorschijn met een arm van Marius om haar heen. Haar handen hield ze in haar jaszak geklemd.
We liepen door of er niets aan de hand was, of ze een flesje zonnebrandolie had gekocht in plaats van iets wat een grote verandering in haar leven aan kon geven. Het leek wel of we het moment uit wilden stellen, liepen verder naar de vissershaven, verder de duinen in en vandaar met een grote boog terug naar het appartement. Niemand had haast. Waren we bang? Wilden we het meisje een teleurstelling besparen? Of durfden we bijna niet te geloven dat het misschien werkelijk waar was? Er was iets vreemds in de sfeer tussen ons vieren. Er hing iets in de lucht wat we geen van allen wilden benoemen. We durfden het gewoon niet.
Michelle verdween. We rommelden met koffie, kopjes, iets erbij. Een kreet: ‘Ik…ik…ik geloof dat ik zwanger ben!’
‘Nee, hoe…wat..’
‘Kijk. Streepjes. Twee streepjes. Dat zijn toch twee streepjes?!’
Vier paar ogen bogen zich over het staafje, drie paar armen omklemden de schouders van Michelle en van elkaar. Dat moment begon een nieuwe fase in het leven van twee jonge mensen, in ons leven. Wat een wonderlijk toeval dat we dit geluk mee konden maken, dat we erbij betrokken werden. Twee streepjes zagen we, twee roze streepjes. Een klein mens trok zijn eerste streepje in de wereld.
De zwarte mezen vliegen af en aan. Nieuw leven, een heel druk leven.

woensdag 6 oktober 2010

Zonnehoed in Athene


We zijn een hele week in Athene, Anton voor een congres, ik als zijn gezelschap. Het is augustus en de zon blakert de straten, de huizen en de mensen. ’s Morgens bezoeken we eerst de bakker op de hoek, kopen een broodje als ontbijt, een croissant met veel chocolade erin, nog nooit zo’n rijkelijk gevulde chocoladecroissant gegeten. Zo vroeg in de ochtend valt het nog wel mee met de hitte en ik heb mijn zonnehoed in het appartement gelaten. Ik wil de Plaka gaan verkennen als Anton naar zijn congres vertrokken is. En ik aarzel of ik dan mijn zonnehoed op zal zetten. Hij hangt thuis altijd voor de sier aan de spiegel en wordt nooit gedragen. Is het niet wat overdreven, zo'n ding op mijn hoofd? Zie ik er dan niet te opvallend uit, overduidelijk een toerist? We staan bij een lange plank naast de winkel ons broodje te eten en drinken er koffie bij. Ook dat is bij die bakker verkrijgbaar. Helemaal voldaan wandelen we door de smalle straten met de ongelijke trottoirs en de kapotte stoepranden terug naar het appartement. Voor ons loopt een oude dame met een boodschappentas. Ze draagt een zwierige zonnehoed. Mooi, ik zet straks ook mijn zonnehoed op. Als iemand uit Athene zo’n ding draagt kan ik het ook wel doen.
Anton vertrekt naar het hotel, waar het congres wordt gehouden en ik maak me klaar voor mijn zwerftocht door de Plaka en verder. Voordat ik wegga kijk ik nog even in de spiegel en knik goedkeurend: helemaal niet gek, die hoed staat best leuk.
Het rode lint kriebelt af en toe in mijn hals als het meegenomen wordt door de warme wind. Ik zie er helemaal uit als een toerist, maar het kan me weinig schelen en ik begrijp zogenaamd niets van wat er tegen me gezegd en geroepen wordt. In de straatjes valt de warmte nog wel mee. Sandalen en kralen vormen de hoofdmoot van wat de winkeltjes te bieden hebben. Dan kom ik terecht in de ruïnes van wat ooit de bibliotheek van Hadrianus was. De zon is ongenadig tussen de pilaren en de overblijfselen van wat ooit muren waren. Schaduw is er niet. Je moet wel iets op je hoofd hebben om een zonnesteek te voorkomen. Gelukkig toeval dat ik die oude dame met haar zonnehoed eerder op de ochtend tegenkwam. Door haar heb ik nu iets op mijn hoofd. Ik dwaal verder, langs kerken, een moskee, tot de warmte te erg wordt. Het is beter terug naar het appartement te gaan. Daar is een airco, daar is afkoeling. Als ik er bijna ben zie ik de oude dame van die ochtend. Ze staat in de schaduw van een overkapping met iemand te praten, maar ik kan niet zien met wie. Een betonnen pilaar houdt voor mij verborgen tegen wie ze het heeft. Ik glimlach om het kittige dametje dat zich kennelijk niet door de hitte tegen laat houden. Haar zonnehoed wiebelt mee op haar hoofd als ze met heftige gebaren haar woorden kracht bijzet. Ik kom dichterbij, loop langs de pilaar en kijk opzij. Een motorfiets, alleen een motorfiets, geen man, geen vrouw, geen kind, alleen een motorfiets. De oude dame staat te redeneren tegen een motorfiets. Geschrokken kijk ik van haar weg, voel het verval van een geest, loop door met in mijn ooghoek het beeld van de gebarende handen, en de zonnehoed.

maandag 16 augustus 2010

Zakmes

Zakmes

Hij is al een paar maanden zijn zakmes kwijt.
‘Afwezig: mouwophouders, zakmes, zakkam…’
Het staat allemaal op een briefje dat op het tafeltje naast hem ligt. En als ik alle rondzwervende papiertjes aan het opruimen ben kom ik er altijd nog een paar tegen met dezelfde tekst. Het zijn geen kostbaarheden. De mouwophouders en de zakkam heb ik weer aangevuld, het zakmes nog niet. Tot een van de verzorgsters me erover aanspreekt.
‘Hij zegt dat hij zijn zakmes kwijt is. Had hij een zakmes?’
‘ Ja, maar hij raakt het steeds kwijt. Ik koop wel weer een nieuw.’
Het rommelwinkeltje dicht bij ons in de buurt ziet me graag komen. De eigenares komt zo mooi van haar voorraadje zakmessen af. Duur zijn ze niet. Voor vijf euro kan ik mijn vader weer een nieuw mes geven. En er staat ook nog een plaatje op.
Hij slaapt als ik bij hem kom. Voorzichtig aai ik hem over zijn hand tot hij wakker wordt.
‘O, dat is een verrassing. Ik kan je niet missen hoor. Jij bent toch mijn vrouw?’
‘Nee, ik ben je dochter.’
‘O,ja. Is ze allang dood?’
‘Ja, vijftien jaar.’
‘Hoe heette ze?’
Ik noem haar naam.
‘Dat weet ik nou toch niet meer. Maar ja, ik ben ook negenentachtig!’
‘Vierennegentig.’
‘Nee, je doet er zomaar vijf bij.’
‘Kijk eens wat ik voor je heb!’
Triomfantelijk houd ik het zakmes voor zijn neus.
‘O, jij bent me toch een meid. Waar heb je die gevonden?’
‘Die is voor jou.’
Gretig pakt hij het zakmes aan, begint eraan te peuteren. Hij krijgt hem tot mijn grote schrik open. Dat is hem bij de vorige messen nooit gelukt
‘Doe maar gauw dicht, dat is veel te gevaarlijk. Stop hem maar in je zak.’
‘Wat ben ik daar blij mee kind.’
Het zakmes verdwijnt in zijn zak.
Er ligt post op het bijzettafeltje naast hem.
‘Heb je post gekregen?’
‘Ja, kijk.’
Hij haalt omzichtig de kaart uit de enveloppe en begint hem te lezen.
‘Gefeliciteerd met uw verhuizing. Fijn dat u nu zo dicht bij uw dochter woont.’
Verbaasd kijkt hij naar me op.
‘Ben ik verhuisd? Daar weet ik niks van.’
‘Je woont nu vlak bij ons. Dat is veel beter.’
‘Woon ik hier al lang?’
‘Drie weken.’
‘Maar het is toch gek dat ik daar niks meer van weet.’
Hij rommelt met de envelop, haalt er een briefje uit.
‘Mouwophouders zoek. Zakmes zoek.’
Verbaasd voelt hij aan de mouwophouders om zijn armen. De zuster heeft ze kennelijk weer gevonden.
‘Maar ik heb toch mouwophouders? Die zijn helemaal niet zoek!’
Hij zwijgt even, lijkt na te denken.
‘Zakmes zoek.’
Hij buigt zich opzij in zijn stoel om zijn hand in zijn broekzak te kunnen steken. Even later begint zijn gezicht te stralen. Het zakmes blinkt in zijn hand.
‘Ik heb een zakmes. Zie je wel. Waarom staat er dan dat het kwijt is?’
Hij stopt het weer in zijn zak.
‘Streep het dan maar door op je briefje.’
Hij grijpt de pen die in de V aan de rand van zijn pullover geklemd zit en zet een kruisje achter het woord mouwophouders en een kruisje achter het woord zakmes. Dan legt hij het papiertje weer naast zich neer.
‘Heb je een goede reis gehad?’
‘Ja, hoor, ik ben met de fiets.’
‘Met de fiets!?’
‘Ja, het is heel dichtbij.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Daar snap ik niks van.’
Het onderwerp wordt niet verder uitgekauwd omdat zijn oog op het papiertje valt. Hij pakt het op, begint te lezen.
‘Mouwophouders zoek.’
Zijn vrije hand pakt de mouwophouder om zijn arm.
‘Ik heb toch mouwophouders? Zakmes zoek.’
Weer een greep in zijn broekzak. Het mes komt te voorschijn.
‘Ik heb toch een zakmes?’
‘Ja, gooi het briefje maar weg.’
Ik pak het van hem aan en gooi het in de prullenmand.
‘Kom, we gaan nog even wandelen. Het is heerlijk weer buiten. Hier is je rollator.’
‘Ik gebruik nooit zo’n ding!’
‘Doe het toch maar. Dat loopt veel gemakkelijker.’
Gewillig laat hij zich meenemen.

woensdag 28 juli 2010

Vergeten leven

Het was warm, al dagen. De thee die we dronken was ook warm. Papa leek er geen last van te hebben. Oude mensen hebben het altijd koud. Ik keek Anton aan: niet de hele middag in die kleine kamer alsjeblieft, niet met dit weer.
'Kom, we gaan even naar buiten.'
Hij schuifelde achter zijn rollator naar de gang, en verder, naar de uitgang waar Anton snel de code intoetste om de klapdeuren te openen. Op de binnenplaats zochten we onze weg over tuinslangen en langs bloemperken naar een paar stoelen in de schaduw van een parasol. Om wat te doen te hebben rommelden we wat met het fototoestel, maakten een paar foto's van hem, van elkaar.
'Het duurt lang voordat er iemand komt,' zei hij enigszins geërgerd.
We keken elkaar aan: hij denkt dat hij op het terras van een restaurant zit.
'Heb je zin in een ijsje?'
Ik sprong op. Lumineus idee! Natuurlijk had hij zin in een ijsje. Maar hadden ze die in het restaurant van het tehuis? Ja, en wat voor ijsjes! Met drie magnums keerde ik terug bij de parasol. Ik scheurde het papier los, vouwde het om, gaf het stokje aan de oude baas. De maandenlang niet gebruikte papieren zakdoekjes uit mijn handtas werden stuk voor stuk een kleverig propje. Maar hij genoot. Ik zat het ijstafereel tevreden aan te kijken, tot ik ogen op me gericht voelde, me ongemakkelijk begon te voelen. Het was mevrouw V., de vrouw die papa altijd volledig in beslag nam, de vrouw die verliefd op hem was, als je dat tenminste zo noemen mag als je zo oud bent en van voren niet weet dat je van achter leeft. Ze zwaaide, maar ik deed of ik het niet zag. Papa had vanzelfsprekend helemaal niets gezien. Hij was druk met zijn lekkende ijsje.
Ik haalde mijn zonnebril uit mijn tas, verstopte mijn ogen achter de donkere schijven.
'Gaan we terug? Hij moet zijn handen wassen.'
We hesen hem overeind, zetten hem weer achter de rollator.Hij wachtte even, keek op naar de ramen van het tehuis.
'Wat een mooi hotel, en wat groot!'
We lieten het zo, waren druk hem veilig over en om de tuinslangen heen te laveren. Weer in zijn kamer keek hij verward om zich heen.
'Woon ik hier? Ik herken er helemaal niets van. O.ja, mijn stoel. Enne...die portretjes herken ik ook.'
Hij ging zitten.
'Heb ik hier al eens geslapen?'
We knikten. Hij haalde zijn schouders op.
De rest van de middag beantwoordden we zijn eindeloze vragen, steeds opnieuw dezelfde, tot het tijd was om weg te gaan, tijd om aan de lange reis terug te beginnen.
'Hij weet niet waar hij is, dan kan hij net zo goed bij ons in de buurt in een tehuis wonen.' Ik keek Anton van opzij aan om te zien of hij het met me eens was. Hij knikte.
'Weet je nog wat Michelle afgelopen winter zei? Hoe lang denken jullie dit vol te houden, zei ze. Ze heeft gelijk. Ik heb er vaak aan moeten denken. Ze heeft echt gelijk.'
We pakten door. Internetsites, informatie van derden. We kwamen uit bij een tehuis op vijf minuten rijden van ons vandaan, met de fiets een kwartiertje. Toch even de twijfel voordat ik de telefoon greep. Was het een goede beslissing om de oude baas naar onze omgeving te halen? Ik dacht aan de lange reizen, met de auto of met de trein, elke twee of drie weken, in kou, hitte, storm, regen, sneeuw. Ja, het moest. Wie weet hoe lang het zou duren voordat er een plaatsje voor hem vrij was.

Zo begon het, een gesprek met de maatschappelijk werkster van het zorgcentrum, telefoontjes over en weer.
Een vriendin die zei:' En geef nou niet jezelf de schuld als hij over twee of drie weken dood is.' Schrik, twijfel. Ik legde de opmerking naast me neer. Toch maar doorzetten.
Binnen een week wisten we dat papa welkom was. Kwam het door de uitzonderlijke situatie? Een verhuizing van het ene naar het ander zorgcentrum komt zelden voor. Het doet er allemaal niet toe. Drie weken later vertelden we hem dat hij de volgende dag ging verhuizen, dat hij dicht bij ons zou komen te wonen.
' Als jullie vinden dat dat beter is dan moet dat maar.'
Het leek of hij alles begreep. Dat was voor dat moment prettig. de volgende dag zouden we wel weer zien.

Met drie auto's waren we. Die van onszelf, een geleende van Mieke en die van Marius en Michelle. Papa zat in de huiskamer toen we kwamen. We hebben ons niet laten zien, werkten door tot de auto's vol zaten. Ongelooflijk wat er uit zo'n klein kamertje komt. En dan hadden de mannen ook nog het een en ander naar de vuilstort gebracht.
Papa was blij als altijd toen hij ons zag.
'Wat een verrassing.'
Ik nam hem bij de arm, wilde hem meenemen, maar er waren afscheidcadeautjes: een zonnige ingelijste foto van hemzelf op de binnenplaats, en van elke bewoner een roos met een kaartje waarop ieder zo goed mogelijk zijn of haar naam geschreven had.
'Ik ben toch niet jarig? Is dat allemaal voor mij?'
'U gaat verhuizen!'
'Verhuizen? Ik?'
Hij haalde zijn schouders op, keek me vragend aan.
'Ja. Je komt dichtbij ons te wonen.'
'Ik begrijp er niks van.'
Mevrouw V was opgestaan, kwam dichtbij hem. Ik drong aan, wilde geen kleffe toestanden: 'Kom maar mee.'
'Wat gaan we doen?'
'We gaan naar de auto.'
Het lukte. Er werd gezwaaid. Hij zag het niet meer.

'Nou nou, wat een grote vrachtwagen!'
'Wat een mooie bomen!'
'Waar gaan we eigenlijk naar toe?'
'Je gaat verhuizen!'
Hij hoorde niet wat ik zei, begreep me niet, haalde zijn schouders op.
'Ligt mijn jas in de kofferbak?'
Ik knikte, wat een vertrouwen. Even twijfelde ik. Hij was zo hulpeloos. Was het echt wel goed wat ik deed? In gedachten hoorde ik de woorden van Anton:'Denk nu ook eens aan jezelf. Het is veel gemakkelijker hem dicht in de buurt te hebben. Geen eindeloze reizen meer elke twee of drie weken, of vaker als het niet goed met hem gaat.'
Het was erg druk op de weg. De eindeloze reeks vrachtwagens verdreef mijn twijfel. Dit hoefde voortaan niet meer.

'Wat een mooie kamer!'
'Kijk, je nieuwe stoel. We hebben een nieuwe stoel voor je gekocht.'
Hij ging zitten, een glimlach om zijn mond. Zijn ogen gleden van de een naar de ander. Steeds op nieuw kwam er iemand met iets aanlopen. Het werd gezellig in de kamer.
'Heb je gezien wat daar staat?'
Ik wees naar zijn bureau. Vlak voor de verhuizing hadden we zijn oude bureau, dat al die jaren bij ons had gestaan omdat er geen plaats voor was in het verzorgingshuis in zijn nieuwe kamer gezet. Het was het bureau waar hij zo veel jaren aan gewerkt had, het bureau dat hij meer dan vier jaar niet meer gezien had. Zijn oude bureaustoel stond ervoor, weliswaar met een nieuw kussentje.
'Ja, dat is mijn bureau.'
Hij zei het alsof hij zeggen wou:' Wat een rare vraag. Dat is toch gewoon mijn bureau.'
Een broeder kwam hem ophalen om te gaan eten in de huiskamer.
'U bent schoolmeester hoorde ik.'
'Weet je dat nou ook al?'
Gedwee liep hij mee.
'Tot morgen papa.'
Hij keek op.
'Tot morgen?'
'Ja, morgen kom ik weer.'
'Dat is goed kind.'

'Waar ben ik nu?'
'Vlak bij waar wij wonen. Je bent verhuisd.'
'Verhuisd? Ik? Daar weet ik niks van. Wanneer dan?'
'Gisteren. We hebben gisteren heel ver gereden en al je spullen meegenomen.'
'Daar weet ik niks van.'
Hij wreef over zijn voorhoofd. Vergeten, alles was vergeten, hij vergat zijn hele leven.
'Dan zit het hier toch niet helemaal goed.'
'Geeft niet. Je woont nu dicht bij ons.'
'

maandag 5 juli 2010

Groene schoenen


Daar staat hij dan, Marius, een hoofd met donkere, wilde krullen, rommelig openstaand overhemd, spijkerbroek en groene schoenen. Die schoenen doen het 'm, samen met zijn krullen. Die twee uitersten maken hem tot een artistieke verschijning. Geflankeerd door twee docenten van de Kunstacademie hoort hij met een glimlach aan wat de directeur over hem te zeggen heeft. Hij heeft het over doorzettingsvermogen en nog andere dingen die ik niet onthoud. Ik zie alleen dit kind, deze grote zoon, die volbracht heeft wat we niet voor mogelijk hielden toen hij met deze opleiding begon. Interieurarchitectuur, opleiding in de avonduren aan de Kunstacademie. En overdag werken. Vijf jaar geleden begon hij ermee. Negenentwintig jaar was hij. 'Als ik nog iets wil, moet ik het nu doen.' En hij hield vol, is na vijf jaar als enige over van de groep van zestien met wie hij de opleiding begon. Vijf jaar geleden liet hij zijn krullen altijd wegknippen door de kapper. In het vierde studiejaar ontmoette hij Michelle en sindsdien laat hij de krullen dansen.
Nu neemt hij voor het eerst persoonlijk een diploma in ontvangst. Eerdere diploma-uitreikingen liet hij aan zich voorbijgaan. Die vond hij niet belangrijk genoeg. 'Ze sturen dat papier maar op,' zei hij vastbesloten en ging met zijn vader mee naar Japan in plaats van naar de diploma-uitreiking van de middelbare school. Zo'n kans liet hij niet lopen. Ook het einddiploma van de horeca-opleiding liet hij opsturen. Hij werkte al in Londen
Deze keer is alles anders. Dit diploma wilde hij wel zelf in ontvangst nemen. Hij heeft er keihard voor gewerkt, is er helemaal in opgegaan. Het was ook een confronterende opleiding. Hij was al te veel opgeslokt door de burgermaatschappij vond men. Dat burgerlijke moest hij afleggen. Hij moest zichzelf ontdekken, moest laten zien wie de enige, echte Marius is. Het heeft hem veel strijd gekost, maar hij zette door. Hij werkte keihard, de laatste twee jaar aangemoedigd door Michelle.
Vertederd zie ik zijn krullen om zijn hoofd dansen, zie hem zijn handtekening op het diploma plaatsen, zie hem de hand schudden van zijn docenten.
Driejarige Luc, zoontje van een goede vriend, rent naar hem toe. Hij neemt het kind bij de hand en samen stappen ze het podium af. Zelfbewust komt hij aanlopen door het gangpad.
Als ik mijn armen om hem heen sla om hem te feliciteren zie ik zijn stralende ogen. Het is hem gelukt. Hij kan het zelf nauwelijks geloven, kijkt naar het diploma in zijn hand of het toch echt wel waar is. Het is waar.