dinsdag 4 mei 2010

Nestdrang






Met mijn armen vol strijkgoed liep ik het kamertje in waar de strijkplank op me stond te wachten. Vanuit mijn ooghoek zag ik beweging, gefladder bij het raam, toen niets meer. Het luikje aan de buitenkant was bijna dicht, van de haak losgeschoten door de wind. Op de vensterbank tussen het raam en het luik lagen slordige takken, in elkaar verwerkt tot een nest. Het was een vogel geweest, geschrokken van mijn bewegingen. Wat een wonderlijke plek voor een nestje.
De dagen daarna hielden Anton en ik het nest in de gaten. Het was een merel. Omdat ze steeds opvloog als ze me zag verhuisde ik de strijkplank naar een andere plek in huis.
Buiten werd het koud en guur. Elke keer als we boven kwamen loerden we door de deur van het kamertje naar de vensterbank of alles daar nog goed was. Op een dag was het luik open gewaaid. Het nestje met moeder merel lag open en bloot. Ik was alleen thuis, sjouwde de trap uit de schuur, zette hem uit onder het raam en klom erop. Het was te hoog. Ik kon er nauwelijks bij, wiebelde zonder houvast heen en weer maar wist het luik wel weer dicht te duwen.
‘Straks hang ik hier aan de vensterbank. En dat voor een merel.’
Ik wist dat het onzinnig was wat ik deed, hoorde al de verwijten van Anton en de kinderen als ik met een gebroken been of nog erger in het ziekenhuis lag en daalde weer af. Met een zucht van verlichting stond ik even later met beide benen op de grond en keek omhoog. Het luik stond weer open.
’s Avonds was Anton thuis en probeerde het opnieuw. Hij had de ladder genomen in plaats van de trap. Het lukte hem het luik in gesloten stand met tuindraad vast te maken aan de scharnieren van het andere luik. De merel had weer wat beschutting.
Een paar dagen later werden we beloond voor de rust die we de vogel hadden gegeven. Er lag een eitje, prachtig mintgroen. De volgende dag weer een, en weer een. De dag erna de vierde. Moeder merel zat er vaak bovenop. Als ze er even niet was zei Anton: ‘Ma is naar Macdonalds.’
Pa merel zagen we pas toen de eitjes uitgekomen waren. Met zijn knalgele, grote snavel duwde hij wormpjes in de vier openstaande bekjes. De kale lijfjes haalden heel snel adem en wriemelden tegen elkaar. De kopjes wiebelden op de dunne halsjes. Het waren vier wondertjes daar op onze vensterbank. En ze groeiden als kool. Moeder schurkte heen en weer met haar lijfje om ze allemaal onder haar vleugels te krijgen.
Na een week waren er nog maar drie. Ik zocht op de grond onder het raam, maar vond niets. Was dat de zwakste geweest? Was het vierde vogeltje uit het nest gezet?
Ik zie nu geen kale lijfjes meer, alleen veertjes die heen en weer bewegen op de wind. De oogjes zijn kleine, zwarte speldenknopjes, die me rustig aankijken. Het wachten is op het moment dat ze uitvliegen en dat zal niet lang meer duren.
Dank jullie wel, ma en pa merel, dat jullie de kinderen aan ons toevertrouwden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten