maandag 28 juni 2010

You never get lost in Italy


We wilden in mei naar Italië, ergens diep in het zuiden van Toscane. Vrienden vroegen ons samen met hen te gaan. Zij konden goedkoop een appartement regelen, een voor hen en een voor ons. We vlogen met dezelfde vlucht vanaf Düsseldorf-Weeze, de zondagse avondvlucht van half zeven naar Bologna. Wel wat laat, maar voor een redelijke prijs neem je dat nadeel op de koop toe.
Het was nog licht toen het vliegtuig landde. De koffers kwamen redelijk snel. Het ophalen van de huurauto nam wat meer tijd in beslag. Een uur later reden we in een Fiat Punto, met de tomtom in de aanslag de donkere Italiaanse snelweg op. Voor ons reed de rode Fiat Cubo van onze vrienden, maar we verloren het ding al snel uit het oog. Hij ging er als een speer vandoor.
Meer dan tweehonderd kilometer was het naar het appartement. We hadden geen straatnaam, alleen een vaag kaartje dat op de website van het Agriturismo stond. In Piombaia moesten we zijn, ergens buiten Montalcino; in Montalcino moest je richting Grosseto en als je bij de rotonde was was je er bijna. Dat was alles.
De zwarte Fiat Punto danste bocht na bocht, tunnel na tunnel over de weg. We wisten dat de weg tussen Florence en Siena veel bochten kent, maar waren het er werkelijk zoveel? We wisten ook dat we bij Siena goed op moesten letten of we de goede weg wel namen, maar ach, we hadden de tomtom bij ons. Het zou wel goed komen. Aan de kant van de weg verschenen borden naar Grosseto, nergens borden naar Montalcino. De hobbelige, bochtige weg veranderde in een prachtige snelweg. Fantastisch; die was er vroeger niet.
‘Over vijfhonderd meter linksaf slaan.’
We tuurden het duister in, zagen nergens een afrit.
‘Herberekenen. Herberekenen.’
Twijfel. Dat bord: ‘San Amiato.’ Was dat niet ergens in de buurt van het appartement? We waren er al voorbij, raasden door in het donker tot de snelweg ophield en we plotseling weer de kuilen in de weg voelden. Onbekende namen wezen naar allerlei richtingen. De enige bekende naam was Grosseto. Die dan maar. Maar het akelige gevoel bleef knagen: ‘Is dit wel goed? We rijden de verkeerde kant op.’ Een paar minuten later durfden we elkaar te bekennen dat we het niet meer wisten. We wisten alleen dat we te ver doorgereden waren, dat we terug moesten.
We namen de eerstvolgende afslag. Anton stopte in de buurt van benzinestation. Misschien was daar iemand.
‘Daar ga ik het vragen.’
‘Haal ook even de kaart uit de koffer.’
Ik keek hoe laat het was. Half een.
Anton liep verloren heen en weer op zoek naar een levend wezen. Er was niemand te zien. In de verte zagen we koplampen onze kant op komen. Even later stond het benzinestation in het volle licht. De auto kwam voor een van de pompen tot stilstand.
Zo gauw de bestuurder uit zijn auto was begon Anton tegen hem te gebaren. Hij wees in de richting van het duister voor ons. Ze lachten, zwaaiden nog even naar elkaar.
Anton haastte zich de auto in.
‘You never get lost in Italy! Die kant op.’
‘Wat zei je?’
‘Dat zei die man. Hij sprak heel goed engels. You never get lost in Italy because you already are in Italy. Maar intussen zijn we wel veel te ver doorgereden.’
De kaart gaf aan dat hij gelijk had. Maar we zouden er nu wel snel zijn. We reden wat harder dan was toegestaan, maar er was toch nauwelijks verkeer op de weg. Het deerde me niet, tot ik schrok van een lichtflits.
‘Is dat onweer?’
‘Dat eh...denk ik niet. Die auto achter ons stond ineens op de rem.’
‘O....eh....hoe hard reed je?’
‘Tsja…eh… zeker twintig kilometer te hard.’
‘Nou ja, we zitten in ieder geval op de goede weg.’
‘Denk je? Ik twijfel nog steeds’
‘Ja, dat denk ik. Kijk, daar staat een bord Montalcino.’
‘Ik zal onze vriendjes maar eens bellen. Ze weten niet waar we blijven.’
Verbinding met de voicemail die al snel verbroken werd. Daarna toch contact.
‘Wij waren ook even verkeerd gereden hoor.’
Een kleine troost dat we niet de enigen waren.
‘Daar! Daar staat Piombaia! Dat klopt! Het is een paar kilometer van Montalcino vandaan.’
Met een gevoel of we bijna thuis waren gehoorzaamden we het bord en draaiden de zandweg in. Het duurde lang voor we weer iets zagen dat op de bewoonde wereld leek. Na zo'n vijfhonderd meter verder werd het pad versperd door een hoog hek, dat een gigantisch huis beschermde tegen indringers. Het was een wijngoed volgens het informatiebord dat tegen het hek aan hing. Waar waren de appartementen dan?
‘Misschien aan de achterkant?’
We zagen een smal pad dat langs het hek omlaag leidde, dwars door dicht op elkaar staande bomen. Dan daar maar heen. Misschien kwamen we zo aan de achterkant. Maar het pad werd steeds smaller. De bomen links en rechts van ons raakten elkaar boven onze hoofden.
‘Dit kan niet goed zijn. Ik ga keren.’
Nee, dit kon niet goed zijn. Het autootje hobbelde een paar keer vooruit en achteruit, schampte bijna een paar bomen die aan de rand van een helling stonden en reed schuddend terug naar de weg.
‘Dit vind ik niet leuk meer.’
Hij zei wat ik dacht.
‘Richting Montalcino dan maar.’
Montalcino was duister. Je zou het heel mooi op de heuvels moeten kunnen zien liggen als je aan kwam rijden, maar dat interesseerde ons niet meer.
‘Kijk, dat moet de rotonde zijn waar ze het over hadden! Dat stond getekend op het kaartje van de website van Piombaia. We moeten toch op de goede weg zitten.’
We reden om het malle standbeeld heen dat precies in het midden van de kruising stond. Wat hebben die Italianen vreemde opvattingen van rotondes. Dezelfde weg terug dan maar en nog eens goed opletten. Maar we zagen geen Piombaia, alleen het verkeerde Piombaia. Ten einde raad probeerde ik nog een keer telefonisch contact te krijgen met de vrienden.
‘Ik ga bij de rotonde staan,’zei de vriend.
We keerden opnieuw, reden de weg terug naar de rotonde. De koplampen van de rode Fiat Cubo verwelkomden ons. We knipperden met de lichten, rondden opnieuw het standbeeld, één keer, twee keer, tot de Cubo begon te rijden en tot onze stomme verbazing een andere weg insloeg. Heel even zag ik nog het bord: S.Amiato. Dus toch! Deze weg liep pal achter de weg die wij gevolgd hadden, maar er waren geen dwarsverbindingen.
Een bord: ‘Piombaia Agriturismo.’
Het was één uur in de nacht.
Vittorio stond klaar met de sleutel van ons appartement en was zo vriendelijk de koffers naar binnen te sjouwen. Of was het Andrea Bocelli?
You never get lost in Italy.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten